<Resultaat 718 van 2614

>

p1

Mijnheer[1]

Dat gaat nu toch te verre, en dat heet de menschen uitlachen, in dien nr van RdH. 28 Augusti laatst, dien ik hier lezende ben.[2] Hoe! zooveel te beter! dat er in Vlaanderen een geschiedenisse van eene onzer steden in 't fransch geschreven wordt? Zooveel te beter? Is dat meenste, of is het spoken? Men zegt al vele om zijn zelven of eenen vriend schoone te maken, maar ware het niet beter de waarheid bekennen gelijk zij is, en 't beklagen, houdt iemand aan ons' vlaamsche tale niet genoeg, dan toegeven en verblinden? En waarom, zoo veel te beter? Ja, der zijn wel redens bij gegeven; maar - al te fijn, al te doorslepen, of zoo de hollanders spreken, al te spitsvondig! Te vele bewijzen en bewijst niet, en te goed zijn deugt ook niet. Omdat, geheel de wereld, staat er, zou te weten komen wat dat Meenen is en wat dat Vlamingen zijn.

Als het maar daar aan en schilt, en dat onze boeken absoluut geheel de wereld deure moeten gelezen worden, he, dat er niemand geen vlaamsch meer en schrijve; al in 't fransch! en dan zal de wereld lezen wat die uitgestorvene Vlamingen - 't er zullen immers geen Vlamingen meer zijn, en zij zouden p2

best van name veranderen - wat die gewezene Vlamingen peizen en gevoelen, schrijven en dichten. Rond den Heerd doet kwalijk in 't fransch niet uit te komen; de geschiedenis Onzer helden behoorde in 't fransch geschreven, en de Meester der Westvlaamsche school,[3] dewijl er zoo een school is, moest zijn leven lang fransch gedicht hebben en ons tale en volk helpen uitsterven. O! dat kan niet zijn, en 't doet mij pijne aan 't herte van het te peizen! Neen! die schoonsprake, dat verontschuldigen is een ontvallen woord, en houdt geen streke. Liever en beter met den dichter:

Mijn Vlaanderen spreekt een eigen taal, [4]
God gaf elk land de zijne,
en laat ze rijk zijn, laat ze kaal
ze is vlaamsch, en ze is de mijne.

Gij zult mij zeggen: er is een beter reden, en daar zit de kern in. - Inderdaad, en 'k vatte het ook: “Zooveel te beter; immers er zijn vele historien van steden, deze van Kortrijk onder andere, door Frans De Potter, die niemand en leest omdat ze in nederduitsch officieel schier-hollandsch opgesteld zijn.” Dat beteekent, als het ten uitvinden p3

komt : liever fransch dan armzalig vlaamsch.

Die spreuke kan betwist worden; er zijn redens dervooren, er zijn redens, meer misschien, dertegen. Zegt dat tegen eenen versteenden officieelen rabraker die noch hooren noch voelen wilt, 't kan er deure; maar aan menschen van goeden wil, - en 'k hope dat de schrijver der historie van Meenen zoo eene is -, neen, dat is te wreed.

Is de regel en leuze niet “in Vlaanderen vlaamsch?” en hoe meer die regel in 't werk gesteld wordt, hoe beter. Te meer dat het hier een voorbeeld geldt dat van hooge komt;

woorden wekken
voorbeelden trekken

slechte voorbeelden ook, en deze meest die geprezen en beboft worden. Of ligt Meenen In Vlaanderen niet, en kent men te Meenen geen vlaamsch meer? Hij die zooveel arbeid uitgezien heeft om zijnen boek, zijn gedenkstuk en 't gedenkstuk zijner vaderstad op te bouwen, zou hij hem geen kleine moeite willen getroosten om zijn eigen taal, 't gedenkstuk zijner vaderen, te bestudeeren en goed te handigen? Hij, die zooveel oud en gezond vlaamsch in de oorkonden gevonden heeft, het begrepen en verstaan heeft, 't gene moeilijk is, die 't zoo weigerlijk bewaard heeft en opgenomen, hij zou geen goed gezond vlaamsch kunnen schrijven hebben! Wat zouden wij wel moeten beginnen peizen van de Westvlaamsche Vlamingen?

Men zegt - en k hebbe het geern te gelooven - dat de geschiedenis-p4

se van Heer doctor Rembry zulk een deugdelijke boek is, iets dat uitneemt, en 'k weet niet, 't is lijk daarom ook nog een weinig dat het wel is dat hij in 't fransch opgesteld is! ‘Hewel, 't is mij dáárom zooveel te spijtiger! Zulke boeken immers, eerst en meest, behooren in Vlaanderen in t vlaamsch geschreven, waar iets van bedied in zit, die meesterlijke werken verdienen genoemd te worden, en die deugd doen, als men ze leest, dat ze in 't vlaamsch geschreven zijn. Of behooren wij dat niet te veranderen dat men zegt “is een werk in 't vlaamsch opgesteld, wie zal het dán koopen?” En hoe dat veranderen, 't en zij met de geleerden te dwingen en de liefhebbers aan te trekken door de schoonheid, geleerdheid en deugdelijkheid onzer schriften? Ah! Als het maar de kale werken meer en zijn die nog in 't vlaamsch mogen uitkomen, dán, dán zal het waar zijn, dat ze niemand en koopt noch en leest, en 't zal wel besteed zijn: Wij zullen er zelve de schuld van dragen, en schande zal ons met recht beladen:

Schande schande zij den lande[5]
dat zijn eigen zelf ontwordt
dat, verbasterd en gelasterd,
schaamteloos in schande stort!

Neen, neen dus, 't is mis, in Vlaamsch-Vlaanderen een fransche boek! Als of wij ons eigen niet loochenden, onze vaderen miskenden, onze nazaten bestolen met de tale onzen kostelijksten nationalen schat, te misprijzen, en, onder schijn- en bedrogredenen, 't vreemde vooren te kiezen. Vlaamsch - altijd en overal Vlaamsch, en goed Vlaamsch in goede deugdelijke werken! dat is de ware zin.

Ik hope, Mijnheer, dat gij die vele houdt van uwe gedachten vrijlijk uit te spreken, dezen brief niet kwalijk zult nemen, en hem wel willen drukken in uw vrij-vlaamsche blad, en blijve[6]

Uw toegenegene
D B

Noten

Geschreven in blauw potlood. Geschreven in potlood.
[1] Brief met redactionele ingrepen van Adolf Duclos voor publicatie in Rond den Heerd met als titel ”In Vlaanderen Vlaamsch’. Rond den Heerd: 16 (18 september 1881) 43, p.337-338. Daar voorafgegaan door de volgende inleiding van Duclos: ”In den numero van 28 Augusti heb ik, op blz . 319, een artikel overgedrukt uit de Gazette van Kortrijk en gezeid wie dezen artikel geschreven had. Mijn eerste gedacht was slechts het eerste deel van dien artikel over te drukken; mijn tweede gedacht was hem geheel te drukken en te zeggen dat het einde mij niet aan en stond. Mijn laatste gedacht was hem te geven gelijk hij gedrukt wierd, uit eerbied voor den schrijver, en er niets bij te voegen, omdat iedereen genoeg weet wat ik denke. Nu komt er mij een brief toe, geteekend D. B., en de openhertige Vlaming die hem schrijft, zwijgt zijnen name. Daar ik algelijk het licht inden doofpot niet en wil steken zal ik den brief drukken, juist gelijk hij is. Zoo leest hem.”
[2] D.B. doet zijn beklag over de recensie die Guido Gezelle gemaakt had van de Histoire de Menin van A. Rembry-Barth (gepubliceerd in de Gazette van Kortrijk op 20 augustus 1881 en overgenomen in: Rond den Heerd: 16 (28 augustus 1881) 40, p.319-320). Gezelle vond het Frans als ondersteunende taal meer aangewezen dan het algemeen “schier-Hollands” Nederlands voor functies die niet ingevuld konden worden door de volkstaal, zoals wetenschappelijke publicaties. Deze brief werd door Adolf Duclos gepubliceerd in: Rond den Heerd: 43 (18 september 1881) 16, p.337-338. Gezelle reageerde op deze publicatie per brief begin oktober 1881.
Geschreven in blauw potlood. Geschreven in potlood.
[3] Hiermee wordt Guido Gezelle bedoeld, die ook de schrijver was van de recensie.
Geschreven in potlood naast het gedichtje.
[4] Fragment uit Guido Gezelles voorwoord tot de studenten uit Dichtoefeningen (1858).
Geschreven in blauw potlood. Geschreven in blauw potlood. Geschreven in potlood naast het gedichtje.
[5] Fragment uit Guido Gezelles gedicht ’Harlebeke’, opgenomen in Liederen Eerdichten et Reliqua (1880).
[6] In gepubliceerde vorm volgt een uitleiding van A. Duclos: ” Op dien brief en zal ik niet antwoorden. Ik ben te zeer van 't gedacht des schrijvers en hebbe zelf dikwijls de laatste reden aangebracht, om te willen tegenspreken. Ja, men moet de lezensweerdige werken in 't Vlaamsch schrijven. Dan zullen de lieden wel moeten vlaamsch lezen als zij iets willen vernemen en weten. Gelijk die brief mij niet, maar den schrijver van den artikel van blz. 319 aangaat, zal ik eindigen met tot dezen te zeggen: “G. G., gij moogt spreken.” AD. D.”

Register

Correspondenten - personen

NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamD.B.
Datums° Brugge, negentiende eeuw
GeslachtMannelijk
BioOnder de intitalen D.B. reageert een anonieme briefschrijver in 1881 op een artikel van Guido Gezelle in Rond den Heerd over "Histoire de Menin" van Dr. Rembry-Barth (Rond den Heerd. - Jrg.16 (1881) nr.40, p.319-320) waarin Gezelle zegt dat het goed is dat het boek in het Frans geschreven is. Duclos heeft op de brief A. Dupondt geschreven. In dezelfde periode komen ook enkele teksten in Rond den Heerd voor met dezelfde initialen.

Briefschrijver

NaamD.B.
Datums° Brugge, negentiende eeuw
GeslachtMannelijk
BioOnder de intitalen D.B. reageert een anonieme briefschrijver in 1881 op een artikel van Guido Gezelle in Rond den Heerd over "Histoire de Menin" van Dr. Rembry-Barth (Rond den Heerd. - Jrg.16 (1881) nr.40, p.319-320) waarin Gezelle zegt dat het goed is dat het boek in het Frans geschreven is. Duclos heeft op de brief A. Dupondt geschreven. In dezelfde periode komen ook enkele teksten in Rond den Heerd voor met dezelfde initialen.

Briefontvanger

NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare

Plaats van verzending

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Naam - persoon

NaamDe Potter, Frans
Datums° Gent, 04/01/1834 - ✝ Gent, 15/08/1904
GeslachtMannelijk
Beroepjournalist, publicist; geschiedschrijver; bibliograaf
BioDe Potter genoot alleen lager onderwijs en studeerde verder op eigen kracht. Hij begon als redacteur bij de dagbladpers (1856-1870) en schopte het daarna tot hoofdredacteur van het katholieke Fondsenblad (1871-1878). In 1886 werd hij de eerste vast secretaris van de toen opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Aanvankelijk publiceerde hij bij het Willemsfonds, maar vanaf begin jaren 1870 kiest hij de kant van de katholieke partij. Hij stond mee aan de wieg van het Davidsfonds in 1875 en was er vanaf 1878 tot aan zijn overlijden de eerste algemene secretaris, en bovendien ook voorzitter van de afdeling Gent van 1885 tot 1904. Hij publiceerde tal van werken: eerst verhalen en geschriften over folklore, daarna op het terrein van de geschiedenis, in het bijzonder van de Vlaamse gemeenten. Te vermelden zijn vooral zijn Vlaamsche Bibliographie in 4 delen (1893-1902) en een aantal delen van een Geschiedenis van de Gemeenten van Oost-Vlaanderen (samen met Jan Broeckaert).
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
Bronnen https://nevb.be/wiki/De_Potter,_Frans ; J. Broeckaert, Frans de Potter en zijne werken. In: Jaarboek van de Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde, 1906; W. Rombauts, De Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1979, p. 53-54
NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker; Gonsalvo Megliori
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamRembry-Barth, Aimé-Louis-Fidèle
Datums° Moorsele, 13/05/1832 - ✝ Menen, 08/02/1894
GeslachtMannelijk
Beroeparts; archivaris
BioAimé-Louis-Fidèle Rembry-Barth was een Belgische arts, archivaris en historicus. Hij was de zoon van Aimé-Jean Rembry, burgemeester van Menen, en Clémentine Delva. Hij huwde met Alice Barth en vestigde zich in Menen als arts. Naast zijn werk diende hij als stadsarchivaris van Menen en schreef hij een monumentale geschiedenis van zijn stad, 'Histoire de Menin, d'après les documents authentiques' (4 delen, 1880). Hij was actief lid van diverse historische kringen in binnen- en buitenland en zetelde als provincieraadslid van West-Vlaanderen. Voor zijn verdiensten werd hij benoemd tot ridder in de Leopoldsorde. De heemkundige kring van Menen draagt zijn naam als eerbetoon. Hij was de broer van Guido Gezelles vriend vicaris-generaal Ernest Rembry en correspondeerde met Gezelle. Gezelle schreef een recensie van zijn 'Histoire de Menin'. Die maakte ophef omdat hij erin stelde dat het Frans als ondersteunende taal meer aangewezen was dan het algemeen “schier-Hollands” Nederlands voor functies die niet ingevuld konden worden door de volkstaal, zoals wetenschappelijke publicaties.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamD.B.
Datums° Brugge, negentiende eeuw
GeslachtMannelijk
BioOnder de intitalen D.B. reageert een anonieme briefschrijver in 1881 op een artikel van Guido Gezelle in Rond den Heerd over "Histoire de Menin" van Dr. Rembry-Barth (Rond den Heerd. - Jrg.16 (1881) nr.40, p.319-320) waarin Gezelle zegt dat het goed is dat het boek in het Frans geschreven is. Duclos heeft op de brief A. Dupondt geschreven. In dezelfde periode komen ook enkele teksten in Rond den Heerd voor met dezelfde initialen.

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamMenen
GemeenteMenen

Titel - gedicht van Guido Gezelle

TitelHarlebeke
PublicatieLiederen, Eerdichten et Reliqua (Verzameld dichtwerk, deel II), p. 310
TitelTot de studenten (Van ' t kleen seminarie te Rousselaere)
PublicatieDichtoefeningen (Verzameld dichtwerk, deel I), p. 62

Titel - werk van Guido Gezelle

Titel(Vlaemsche) dichtoefeningen
Links[gezelle.be]
TitelLiederen, eerdichten et reliqua
Links[gezelle.be]
TitelRond den Heerd. Een leer-en leesblad voor alle lieden.
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelOnze helden van 1302
AuteurDuclos, Adolf
Datum1880
PlaatsBrugge
UitgeverDe Zuttere-Van Kersschaver
TitelGazette van Kortrijk (periodiek)
AuteurGezelle, G; Soenen, E.
Datum1876-1918
PlaatsKortrijk
UitgeverBeyaert
Links[odis]
TitelGeschiedenis der stad Kortrijk
AuteurDe Potter, Frans
Datum1873-1876
PlaatsGent
UitgeverC. Annoot-Braeckman
TitelHistoire de Menin d'après les documents authentiques
AuteurA. Rembry-Barth
Datum1881
PlaatsBrugge
UitgeverEdward Gailliard

Titel31/08/1881, Brugge, D.B. aan [Adolf Juliaan Duclos]
EditeurKoen Calis; Publicatie
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2025
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenKoen Calis; Publicatie, D.B. aan Duclos Adolf Juliaan, Brugge (Brugge), 31/08/1881 . In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. 2025 Available from World Wide Web: link .
VerzenderD.B.
Ontvanger[Duclos, Adolf Juliaan]
Verzendingsdatum31/08/1881
VerzendingsplaatsBrugge (Brugge)
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens.
Gepubliceerd inIn Vlaanderen Vlaamsch. - uit : Rond den Heerd.- Jrg.16 (1881) nr.43, p.337-338
Fysieke bijzonderheden
Drager dubbel vel, 210x135
wit, vierkant geruit (groot)
papiersoort: 4 zijden beschreven, inkt
Staat volledig
Toevoegingen op elke pagina: cijferaanduiding (blauw potlood, hand A. Duclos); op zijden 1, 2 en 5 in de zijrand: A. Dupont (potlood, vertikaal, hand A. Duclos)
notities en bewerkingen in (blauw) potlood door A. Duclos in functie van publicatie in Rond den Heerd
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID Gezellearchief11040 (325)
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|20595
Inhoud
IncipitDat gaat nu toch te verre, en dat heet de menschen uit-
Samenvatting reactie op artikel van Guido Gezelle in Rond den Heerd over "Histoire de Menin" van Dr. Rembry-Barth (Rond den Heerd. - Jrg.16 (1881) nr.40, p.319-320) waarin Gezelle zegt dat het goed is dat het boek in het Frans geschreven is
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.