'K hebbe gewacht van U te schrijven tot dat ik ‘ne keer het leven der studenten bij de hoogeschool van bij gezien had, en dat leven een weinig gewend was.
Op het laatste van ‘t schooljaar hebt gij ons eenige goede en wijze lessen gegeven voor onzen handel en wandel bij de hoogeschool, en die lessen komen ons stijf wel te passe: Want ‘t gene gij gezeid hebt over de levenswijze van veel studenten, en is maar al te waar. Nogtans ‘t getal van de nieweerds en kraait hier niet boven; de goê en deugdzame studenten hebben hier toch de overhand, en als er ievers een heerefiske wilt van zijn neuze maken, en kwaad zeggen van de professors, zijn der hier jongelingen die durven spreken, en toogen wie zij zijn en wat zij zijn, en die beslagmakerkes met twee, drie woorden den mond stoppen, bij zoverre dat ze voortgaan, en ‘s anderdaags komen hunne p2pinte betalen. Ja, daar zijn nog van die goê, Christene studenten, die niet beschaamd en zijn van binst de weke naar de misse te gaan; daar zijn er, God zij gedankt, nog vele: En die jongelingen zijn meestal Vlamingen, Vlamingen van beide Vlaanderen.
Hertelijken dank, Heer ende Meester, voor uwe schoone lessen en vermaningen; wij zullen voort, ofschoon van U verwijderd, uwen goeden raad volgen in ons leven bij de hoogeschool.
O wij peizen nog zoo dikwijls op Rousselaere en zeggen al dikwijls tegen malkaâr dat wij zouden willen twee, drie uren scheikunde en kruidkunde verwisselen tegen de lessen van fransch, vlaamsch, en van geschiedenisse in de rhetorika van Rousselaere; en wij peizen en zeggen dat bijzonderlijk als wij op die uren ‘s namiddags eene wandelinge doen. Voor wat de koursen aangaat, dat gaat al nog al wel buiten die duivelsche scheikunde; dat is juiste lijk hebreeuws voor ons, en wij hebben daar 4 uren te weke van; ‘t is wel onze buik vol. De drie eerste dagen van de weke hebben wij schole ofte kours van ten 8 uren tot den 1: ‘T is oprecht peerdewerk; de andere dagen is het wat beter.
Tot nu toe, God zij gedankt, zijn wij, studenten van de klasse, nog allemale p3wel vereenigd: wij noenmalen te gâre, gaan te zamen wandelen, en komen 's avonds te gâre tot den 9 uren en 1/2 of ten 10, 't alderlangste. Mocht 'et alzoo voort blijven duren. Op voorstel van Rodenbach vergaren wij alle vrijdagavond op malkaârs kwartier, en dan zingen wij het lied der Vlamingen, den Blauwvoet, den Leeuw, enz. dat het dreunt en schaûwe geeft. Rodolf heeft ‘nen piano op zijn kwartier;[1] wij hebben hem vrijdag laatst weest inhuldigen of beter instellen. Wij gaan ook allen in “Tijd en Vlijt”. Dr Albertinck-Thym heeft vandage[2] gezeid dat onze Rector de vlaamsche zaak stijf genegen is[3] en dat de Koning ook vlaamschgezind wordt: Als hij over 14 dagen tot Löven heeft geweest,[4] heeft hij gezeid dat hij lange voor het vlaamsch niet geweest en had, maar dat hij nu van gevoelen veranderd was: “Vous voyez en moi un converti”. Gij hebt ons beloofd, Heer ende Meester, van in ‘t eerste van ‘t schooljaar in “Tijd en Vlijt” eene voordracht te komen geven[5] Wij hopen dat gij uwe belofte nog niet vergeten hebt, en dat gij er niet aan zult te kort blijven. Wij verlangen al om U eens te zien en U de hand te mogen p4+drukken.
‘K peize, Heer ende Meester, dat gij nog weet dat ik tot Rousselaere twee prijzen gelaten hebbe om te verwisselen, omdat ik ze al had. ‘K hope dat gij mij er daar 2 zult geven die mij stijf nuttig zijn en waar dat ik iets kan uit leeren.
G’ hebt beloofd, Heer ende Meester, dat gij ‘ne keer aan elkeen van ons in ‘t bezonder onze lesse gongt spellen: Welnu ‘k verwachte met ongeduld eenige van die woorden die een geheel jaar lang uit uw edel en dichterlijk herte in het onze gevloeid hebben, die onzen geest laafden, spezen en sterkten, den dorst van onze ziele verzadigden, en die er geheel ons leven lang zullen in geprent staan.
‘K en peisde niet van zooveel te schrijven, maar als men naar eenen meester schrijft, naar eenen boezemvriend zooals hij zijt voor ons, men weet altijd nog iets te zeggen, en men heeft rooie om uit te scheên. Tot ‘nen naasten keer dus, Heer ende Meester.
Voor mijne tehuisrichtinge; ‘K weune met A. De Ruytter in de Visserschstrate. Nr 3.
De vriendelijkste groeten van al de p5Rousselaersche makkers. ‘K zitte nevens A. De Ruytter te schrijven; hij is ook bezig, geloof ik met te schrijven om zijne lesse gespeld te zijn.
Mijne hertelijkste groetenissen, als ‘t U belieft, Mijnheer, aan M. M. Lanssen, Moulaert, Demonie, Dierick, De Lorge, enz. Want alhoewel ik te Löven ben, 'k zijn nog met hert en ziele te Rousselaere.