Ik ben bereid u te ondersteunen in al 't gene gij in uwen geeerden brief[1] mij voorenstelt; hope u later ook voorstellen te doen wegens het betrachten van ‘t gene ik een gemeene Belgenlandsch-Neerlandsch taalgebruik zou heeten.
Wij zouden b.v. 't een en 't ander laten varen. Die aleen, waneer schrijven zouden voortaan alleen, wanneer schrijven enz.
Gij zoudt b.v. 't en zij, 't en ware schrijven in stee van tenzij, tenware, als erkenning van het loochenwoord 'n, en, enz.
Met drie-vier zulke kleene overeenkomsten en 't overige voorloopig vrij, b.v. kleen of klein, zou er een begin van Belgenlandsche eenheid tot stand gekomen zijn, dat verder aanwassen en toenemen kan.
Mag ik uwen en uwer vrienden steun verzoeken[2] voor een taaien Vlaamschen werker, Baron J. B. Bethune, Burgemeester van Oostroosebeke, en voor Am. Joos Professor S.Niklaas p2als briefwisselende (!) leden[3] en voor Johan Winkler (den Fries) te Haarlem; Ign. de Coussemaeker, den Fransch Vlaming te Belle, W.H. James Weale te Londen, den oudheidkundige vlaamsch schrijvenden geleerde Engelander, die o.a. “Hans Memlinc's leven en werken[4] uitgaf, in 't vlaamsch, als uitlandsche leden?
Onder dezen mijnen voorstel en schuilt er hoegenaamd niets dat staatkundige inzichten aangaat, onze zake, de zake der taalkamer, en niets anders.[5]