Teruggekomen uit Brugge, daar ik mijn broeder[2] was gaan uitvaarten[3] heb ik hier uw geschenk en het schrijven[4] dat gij zoo vriendelijk waart naar mij te richten, gevonden. Ik bedank u van harten over uwe goedheid. Hoe komt dat zoo te treffen dat mij troost toekomt, en zulk een troost[5] wanneer ik hem meest van doen had? Ach, hoe blij ben ik, dat sommige mijner rijmreken[6] daar niemand mijns wetens acht op genomen had, u bevallen hebben !
Ik zende u hierbij mijn allerjongste zielgedicht[7] en druk u van verre de dichterlijke hand,
zijnde uw toegenegen en dankbare
Guido Gezelle