<Resultaat 268 van 2074

>

p1
Mijnheer en goede vriend in Christo Jesu[1]

Ziet of deze mijne korte aanteekeninge wat Licht verspreidt over die twee Clausen — 2e jaar bl. 170[2] — van uw schoon meiliedeken, of tot verklaring en leedraed dienen kan voor een nader en dieper onderzoek.

Een sparksken is soms genoeg om het vier te ontsteken.

Christus eerste Misse, waarvan er in 't lied gewaagd wordt, en Maria's kerkgang, hebben daar, mijns dunkens, betrek op eene en de zelfste plechtigheid, welke wij op Onze Lieve Vrouwe Lichtmisse vieren.

Beide deze wonderbare dingen zouden op den zelfsten feestelijken dag geschied zijn, beide deze groote mysterien zouden nauw met elkander in verband staan.

Inderdaad 't was op huidigen dag dat Maria, Christus allerheiligste en allerzuiverste moeder, met haren getrouwen en zuiveren bruidegom Joseph, ten tempel ging, en volgens het gebod van Moyses wet, haren Goddelijken zone den Heere opofferde. 't Was toen dat Christus, de ware opperpriester, hem zelven, heilig en onbevlekt Lam Gods, heilige, levende en Goddelijke slachtofferande, door de handen van den rechtveerdigen en godvreezenden ouden man Simeon, aan zijnen hemelschen Vader tot een eeuwigdurend sacrificie opdroeg, — juge sacrificium — morgensacrificie van Jesus, — sacrificium matutinum, — oprechte figure en waarachtige beteekenis en voorbeelding van het avondsacrificie, — sacrificium vespertinum, — van Calvarien, bloedige slachtofferande, die op den heiligen autaar des Kruises voor onzer rantsoen en zaligheid volbracht moeste worden.

Maar in plaats van voort mijn eigen gedacht te uiten, zal het u misschien aangenamer voorkomen, dat ik hier een stuksken leene aan onze oude, rijke, schatkiste. Ik verhope dat het u zal aanstaan en goed bevallen.

Ik neem het uit: « Verclaeringhe van het Leven, ende Mysterien van de allerheyligste Maghet ende Moeder Godts Maria. — Door J. Ooms Canonick ende Arts-priester van de Cathedrale kercke van Ghendt. Te Ghendt 1705.

«Maar wij en moeten hier niet alleenlijk considereren de offeranden de welke gedaan zijn door den heiligen priester Simeon, ende de Alderzaligste Maged Maria : maar hier is daarenboven nog eene andere offerande geschied, dewelke oneindelijk weerdiger is: te weten die, dewelke Onze Heere Jesus Christus zelf gedaan heeft van zijn eigen zelven aan zijnen hemelschen Vader, want Jesus, komende in zijnen heiligen tempel, heeft daar als opperste priester, rustende in de handen van zijne alderzuiverste Moeder Maria, ende tusschen de armen ende omhelzingen van den ouden Simeon, zijn eigen zelven aan zijnen Vader opgeofferd. Hij en was nog maar als een kleen onnoozel kindeken, dat nog niet een woord en sprak met den monde; maar uit het binnenste van zijn herte heeft hij zijn eigen zelven voor onze zaligmaking aan zijnen hemelschen Vader gepresenteerd ende opgedragen, om zijnen wille in alles te volbrengen, ende hem onderdanig te wezen tot der dood, ende zelfs tot der dood des kruis. Voorwaar dit is een sacrificie dat alle onze verwonderinge en achtinge te boven gaat. Jesus hadde deze offerande van zijn eigen zelven begonst van den eersten oogenblik van zijne menschwordinge, in den alderheiligsten ende levenden tempel van het maagdelijk lichaam van Maria, maar alswanneer dat hij, den veertigsten dag, van haar gebracht is in het heilig huis ende tempel Gods, ende aldaar in de handen van den priester gepresenteerd is geweest, zoo heeft hij daar, als wezende de waarachtige ende opperste priester, zijn eigen zelven aan zijnen Vader opgeofferd, tot een eeuwig sacrificie, hetwelke daarna zoude volbracht worden op den autaar van het Kruis.

«Zoo dan deze offerande, dewelke Onze Heere Jesus Christus van zijn eigen zelven gedaan heeft in den tempel, is het beginsel geweest van die bloedige offerande, dewelke hij daarna van zijn zelven gedaan heeft op den berg van Calvarien. Deze is geweest het morgen sacrifie van Jesus, ende die is het avondsacrificie geweest, gelijk de heilige Bernardus gesproken heeft, nemende zijn oogmerk op die twee sacrificien, dewelke, volgens de wet van Moyses, alle dagen 's morgens ende 's avonds moesten opgeofferd worden, tot een figure ende beteekenisse van hetgene in Christo Jesu vervuld is geweest. Want Moyses hadde bevolen, dat zij alle dagen twee lammekens zouden aan God opofferen, het eene 's morgens, ende het ander 's avonds, dewelke hij daarom heeft genoemd Juge sacrificium, het eeuwig sacrificie, Welke tot een brandoffer ter eere Gods op den autaar gebrand wierd van de priesters, in het vier dat eerst uit den hemel gekomen was, ende altijd bewaard ende onderhouden wierd op den autaar. Want onder deze figure van deze twee sacrificien, zegt Sint Bernardus beteekend geweest te zijn die twee offeranden, dewelke onze Heere Jesus Christus gedaan heeft: te weten, de eerste in den tempel in den morgenstond, dat is zijne kindsheid ende het beginsel van zijn leven, ende de tweede in den avond van zijn leven, op deze wereld, dat is in het einde zijns levens, alswanneer hij zijn zelven als het waarachtig ende onbevlekt goddelijk lam voor de zaligheid van 't menschelijk geslacht opgeofferd heeft aan het kruis. Maar deze twee offeranden en zijn maar een sacrificie, eene offerande, ende het is ook een en de dezelve Jesus Christus die deze alle beide opgeofferd heeft in der manieren dat zijne presentatie in den tempel het beginsel is geweest, ende zijne dood aan het kruis de vervullinge van zijn sacrificie.

Maar deze twee offeranden zijn wel zeer verscheiden ende ongelijk geweest aan malkanderen naar 't uitwendige ende maniere op dewelke zij geschied zijn. Want de offerande van Jesus in den tempel is zeer blij, vermakelijk ende feestelijk geweest, maar de bloedige offerande van Jesus, stervende aan het kruis, is een allerdroevigste spectacle geweest. Zij zijn alle beide geschied in de zelve stad Jerusalem, maar deze is binnen de stad ende den tempel geschied ende die is geschied buiten de stad ende den tempel, op den Berg van Calvarien. In deze eerste offerande hebben hun de Engelen verblijd, de rechtveerdigen verheugd, de oude Simeon God geloofd, in dat droevig ende bloedig Sacrificie hebben de Engelen verbaasd gestaan, de rechtveerdige geweend ende getreurd, Maria is in alle beide tegenwoordig geweest maar hier is zij vervuld geweest met eene groote blijdschap, ende daar is die gebenedide Maged onder het kruis bij Jesus geweest, hare ziele doorsteken zijnde met het bitter zweerd van droefheid. Hier en zijn Beene andere bij geweest als rechtveerdigen, maar aan het kruis is Jesus ornringeld geweest ende bespot van de wreede ende razende Joden.

O wat een groot verschil is daartusschen, is 't zaken dat wij die uitwendige gedaante aanzien!

Zoo vindt men aldaar beschreven,
Kan ik u iets beters geven, 't Zal u eensgelijks geworden, en daarmede blijf ik

Uw Dienaar in Christo Jesu
H.A. D. B.

Noten

[1] De brief is enkel in publicatie beschikbaar en werd door Gezelle gepubliceerd in: Brieven. In: Rond den Heerd: 2 (11 mei 1867) 24, p.191-192. Gezelle publiceerde zijn antwoord onder de brief. Hij had de brief van De Badts ook al aangekondigd in het vorige nummer van Rond den Heerd: 2 (4 mei 1867) 23, p.184: De brief uit Heule en andere stukken komen zondag.
[2] Meiliedeken. In: Rond den Heerd: 2 (27 april 1867) 22, p.170. Er volgt nog een lezersbrief van V. van 07/07/1867 op het Meiliedeken en de brief van De Badts In: Rond den Heerd: 2 (13 Julij 1867) 33, p.260

Register

Correspondenten

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamHeule
GemeenteKortrijk

Naam - persoon

NaamDe Badts, Hendrik Augustijn
Datums° Poperinge, 10/12/1837 - ✝ Dudzele, 19/11/1898
GeslachtMannelijk
Beroepleraar; auteur; vertaler
BioDe Badts werd geboren te Poperinge op 10/12/1837 als zoon van Pieter De Badts en Euphemia Lazoore. Hij studeerde aan het grootseminarie te Brugge, waar hij op 19/12/1863 tot priester is gewijd. Eerst kreeg hij een opdracht als leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge, van januari tot augustus 1864. Op 19/08/1864 werd hij benoemd tot onderpastoor in Voormezele bij Ieper. Na 18 maanden aldaar, werd hij op 17 maart 1866 benoemd tot onderpastoor in de Sint-Eutropiusparochie te Heule. Na zeven jaar volgde op 12 juli 1873 zijn benoeming tot onderpastoor van de Sint-Amandus- en Sint-Blasiusparochie te Waregem. Hij verbleef daar tot 29/10/1877. Toen werd hij naar Brugge geroepen als onderpastoor voor de O.-L.-Vrouwekerk en bleef dat tot 6 juni 1883. Diezelfde dag werd hij aangesteld tot pastoor van de Sint-Audomarusparochie in Bissegem, waar hij die functie uitoefende tot 7 mei 1885. Ten slotte werd hij pastoor van de parochie Sint-Pieters-in-de-banden te Dudzele: van 7 mei 1885 tot aan zijn dood op 19 november 1898. Hij had goede contacten met Guido Gezelle, was correspondent voor diens ’t Jaer 30 en schreef bijdragen voor Rond den Heerd. Hij schreef een Latijns werk en publiceerde Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872.
Links[odis], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker Rond den Heerd; 't Jaer 30

Naam - plaats

NaamHeule
GemeenteKortrijk

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelRond den Heerd. Een leer-en leesblad voor alle lieden.
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelVerclaeringhe van het Leven, ende Mysterien van de allerheyligste Maghet ende Moeder Godts Maria
AuteurOoms, J.
Datum1705
PlaatsGhendt
Uitgever[s.n.]

Titel30/04/1867, Heule, Hendrik Augustijn De Badts aan [Guido Gezelle]
EditeurJan Geens; Publicatie
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2020
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
Verzender[De Badts, Hendrik Augustijn]
Ontvanger[Gezelle, Guido]
Verzendingsdatum30/04/1867
VerzendingsplaatsHeule (Kortrijk)
AnnotatieAdressaat gereconstrueerd op basis van de publicatie; brief is enkel in publicatie beschikbaar; locatie origineel onbekend; Onder de brief van De Badts drukt Gezelle zijn antwoord op in Rond den Heerd.
Gepubliceerd inRond den Heerd. - Jrg. 2 (11 mei 1867) nr.24, p.191-192
Fysieke bijzonderheden
Staat volledig
Bewaargegevens
Bewaarplaatslocatie origineel onbekend
ID Gezellearchieflocatie origineel onbekend
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|25941
Inhoud
IncipitZiet of deze mijne korte aanteekeninge wat Licht verspreidt over die twee Clausen
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.