Ofschoon het negen van den avond zij, ga ik nogthands mij dertoe zetten om u eenige woorden te schrijven; ik ben sichten lange zoodanig bezig met de laetste hand aen ’t overzien van mijn boekwerksken te zetten, dat ik omzeggens uren aen den avond moete gaen stelen om aen de pligten te voldoen die vriendschap en erkentenisse een’s opleggen. - Een eerste deel is al gansch gereed om onder druk te gaen en al wat ik nog verwachte zijn de namen van eenige Brugsche inschrijvers uit het Seminarie. Het schort mij nogthands aen (aerdappelen?) iets dat den sleutel en den zegel mijner dichten moet (v.s.p.) uitmaken: ’k wil spreken van de opdragt die gij zoo welwillend aenveerd hebt. Gij hadt mij gevraegd, Mijnheer, dat ik ze u voorenaf zou getoogd hebben; hewel! hier biede ik ze u aen, u vragende dat gij de misgrepen die er in zijn wel zoudt willen verbeteren.
Uit erkentenis
opgedregen
aen den zeer eerweerden heer
Guido Gezelle presbiter
oud-leeraer van Poësis en taelkunde
in ’t kleen Seminarie te Rousselaere
Canonik van Jeruzalem[3]
Lid van de genootschappen:
….... (?) te Kopenhage;[4] Tijd en Vlijt” te Leuven,
“De Vriendschap” te Rousselaere
Als er nog zijn, geef ze maer, Mijnheer, of als de opstel u niet aen en staet, verander maer, want ik durf hier van uwe ootmoedigheid verwachten dat zij eene kleene sacrificie doe aen het welvaren onzer lieve Vlaemsche Katholijke zake. Mijnheer, ik durf hopen dat, (ik) in den loop der naeste weke een woordeken ontvangen zal; kunt ge nogthands bij geen middels uit uwe bezigheden, wil mij toch ten minste tien minuten besteden met de verbeterde opdragt der schoolgedichten op papier te leggen en mij af te zenden, ge zult dat wel doen, niet waer Mijnheer?
Ik zou ten einde schrijvens geraken zonder u te zeggen hoe ik het stelle in die katholijke Universiteit; weet gij wat ik bij mijn eigen zei, Mr.
keer omp2toen ik den eersten avond daar was: is dat hier de katholijke (v.s.p.)[5] Universiteit, hoe zijn dan de andere …. Ge moet er zijn om er een gedacht van te hebben. Lees[6] toch gildig[7] voor mij, Mhr., ik vraag het u als oud biechtekind, opdat ik toch zou mogen goed en staande blijven te midden van al het bederf dat mij en iedereen omringt die met farceurs moet ommegaen.
’K heb gisteren te Brussel de Jongelingsdroomen en Levensbeelden van Van Beers gekocht: der zijn wel schone dingen in, niet waer, Mr., voor gedacht en verzenbouw. - Reinaert de Vos beklaegt hem over Spoker die sichten nen tijd noch ruit noch muit meer geeft. - Zoo, eerweerde Heer, in afwachtinge van mijne vraeg beantwoord te zien, noeme ik mij
Wierinckx Straet n° 4.