Volgens mijne belofte wachte ik niet lang van u te schrijven. het geen ik den tijd niet gehad heb te zeggen.
Als ik tot Ypres was in de schoole spraken wij af van, van weder kanten te schrijven om alles vast te stellen. Iets dat hun niet beviel was dat ik niet beloofde van daer voorders te blijven als zuster, dat ik zoo Jong was en niet gewoonp2aen het onderwijs. Daer op zijn wij gescheijden tot dat zij schreven aen de grijze zusters
Van dagen zeggen zij mij van opnieuw te wenden tot Mr Bouclion (1) de rector van de Dames van Rousbrugge en hem mondeling opnieuw geheel mijne zake voor oogen te leggen. Zij hebben mij belast hem te zeggen dat ik eene persoon was die wenschte voor eenen tijd een weijnig meer verwijderd te zijn van de wereld om eens met ruste te konnen denken aen mijnen staet; dat er ook oorzaken waren waer voor mijnen biechtvader mij bevoolen had mij te verwijden van deze stat; anders dat ik zou voor eenigen tijd bij de Zusters van St. Vincent de Paul ontvangen geweest hebben. Dat ik zou gewenscht hebben niet ten laste te zijn aen mijne ouders, dat ik een bestaen moest trachten te zouden (l.:[2] zoeken), in dienstig te zijn in het onderwijs of wel met het handwerk, dat indien hij eenige inlichtingtingen (sic)[3] verlangde hij vrijlik er kon bekomen bij de overste van st Vincent, of wel bij mijnen Broeder Mr Gezelle tot Rousselaere In geval dat hij zou denken dat het onmogelik zou vallen van mijn bestaen te vinden in het onderwijs ‘t zij bij hem of in het ander Klooster tot Ypres, dat hij mij ten minsten eenige weken moest plaetsen, dat er middelen zouden verschaft worden in dien tuschentijd, en eene plaats bezor(g)d worden elders.
Gelijk ik ondervonden heb dat men gemeenelik
(1) Lees: Boucquillon[4]p3gewenscht word dat men zou verzekeren van daer te blijven voegden zij er bij dat ik moest te kennen geven dat ik wenschte het klooster leven wel te leeren kenen (lees: kennen). Naer volgens den opstel van geheel deze aenbieding moest ik besluijten dat de Damen Damen van Roussbrugge nog niet oprecht deze zijn waer ik geweest heb, daer waer ik was zeijde men indien ik daer niet begeerde te zijn dat men mij zoude den weg geleerd hebben om iets anders bereijken.
Nu Broeder gij weet nu alles, wat er in bestaet. Nu kond gij schrijven aen Mr. Bouclion[5] (l.:[6] Boucquillon) zooals gij wilt. Het voornaemste is dat ik zou wenschen zoo haest mogelik verwijderd te zijn, niet omdat ik mijn huijs moê ben, maer om eens rust te vinden. En zijn hier dingen tot Brugge die mij altijd stooren. Ik weete nu langts[7] waer men den vrede in zichzelven verliest en als ik weg ben, zal ik zoo veel te onverschilliger door alles gaen om dit geluk weder te krijgen en het niet meer te verliezen. Hier kan ik het niet meer vinden. Daerom Guido stelt dit (h)effen en tracht mij te melden dat ik zelf mag gaen en er blijven, ware het maer tot er plaets is voor mij tot Parijs. Daer zal ik konnen blijven zoo lang ik wil, bij St. Vincent de Pauls groot gesticht. In afwachtinge schrijft naer Mr. Bouclion (1) met het ontvangen van dezen