Zoo als bij u hebben wij nog geene maren, ik heb vernomen dat de handelwijs der grisde zusters[2] bovenal uijt interesten bestond, dat zij redens en verpligting hebben om iemand te zenden in het klooster waer ik geweest heb; bovenal wenschten zij dat ik er zou gebleven hebben voor zuster om hun werk te helpen doen en hun aldus ten dienste te staen, ik ben geraden van voort te trachten iest l.:[3] iets te bekoomen door Mr. Bouquillon zonder de tusschenkomst van iemand anders, dan gij, gelik mr. korf daer misse leest heeft hij dit een weijnig aengetrokken en hij zegt dat dit alzoo best is. gij zegt mij dat gij beter u gedacht zoud konnen zeggen ware gij hier bij vader in moeder en kende gij al de omstandigheden. Dit zou konnen waer zijn, maer voor mij is het onmogelik al de omstandigheden van vader en moeder te zeggen, terwijl zij in mijne gesteltenis geene redens konnen verstaen. Daerom is het best dat ik hun gerust late. Nogtan zult gij gemakkelik konnen begrijpen welke redens ik heb mij te willen verwijderen. Over meer dan een jaer was ik gerust van gemoed; ik voelde dat ik ging moeten eene schuilplaets zoeken in een klooster, wilde ik voort gerust blijven. Ik vond geluk in de verzekering dat ik daer den hemel niet meer zou konnen missen. Duizende gelukkige invallen deden mij het vaste besluijt nemen van in het kort die gelegendheijd te zoeken. In dien tussentijd kwam er iest (l.:[4] iets) die al die gevoelen kwamen verbrijzelen. Eenen vriend van Romain, eenen congreganist, kwam hier t’huijs en was wel ontvangen van de ouders, onder voorwendsel dat hij ten minsten fraeij en zuijver was en eenen goeden compagnon voor Romain, terwijl er zoo weijnig waren die nog goed waren. Ik achte ook dien jongen voor zijne uijtwendige goedheijd. Duijzende dingen gaven mij gelegenheijd om hem te zien, te meer om dat ik wist dat dit ook een was die in de wereld niet blijven wilde. Somtijds sprak ik aen hem, maer mijn gedacht was nog gedurig voor het zelve voorwerp, ‘t is te zeggen voor het klooster. Mij dacht dat het zeker was en dat er geene verandering mogelik was.
In eenen keer werd er aen Vader gezeijd dat ik groot gemeens heb met die jongeling en dat hij naer mij moet letten. Vader was twee drij dagen zonder aen mij te willen spreken; eijndelik vraegde ik hem de verklaring. Hijp2stelde mij dit voor alsof hij ging sterven van verdriet in mij, alsof ik een schelmstuk bedreven had. Hij gebood mij nooijt geen woord meer aen dien mensch te spreken en hij schilderde hem af als eenen ondeugenden, alle zijne hoedanigheden waren ineens veranderd. Dit trof mij zoo diep, dat ik nog nooijt meer verdriet gehad en heb. Ik wist niet waer mij wenden. Ik ging naer mijnen biechtvader. Dezen trooste mij en zeijde dat er in geheel deze zaek geen kwaed bestond en dat dit zoo hoog niet kon genomen worden. Niettemin was ik mijne ruste kwijt; nog lang vlugte ik de occasie van dien mensch nog te zien. Ik beloofde aen vader te gehoorzamen, maer sedertdien heeft dien van zijnen kant alles getracht om vriendschap met mij te maken. Geheel mijn besluijten waren verbrijzeld. Ik heb al gedaen wat ik kon vinden om dit te veranderen. Maer te vergeefs. Eijndelik heft mijnen biechtvader mij bevolen, indien ik wilde ruste vinden en indien ik wilde mijne ouders voldoen en aen hun gehoorzamen, dat ik moest weg gaen; dat dit den middel was om tot mijn vorig gedacht te komen, ofwel om te weten wat er voor mij beschikt is. Dit is reeds lang bevolen zoodanig, dat ik niets meer wensche tenzij elders te zijn. Niet omdat ik hier niet geern thuijs ben, maer omdat ik hope daer beter te leven. Ik zoude hier nog veel dingen konnen bijvoegen die u zouden overtuijgen dat mijne meening goed is, maer ik zou te veel moeten schrijven.
Handeld nu naer u goed dunken; wilt gij zelf naer Ypres gaen en Mr Bouquillon spreken, dit ware goed. Indien gij dit doet, vraegt naer een verblijf tot dat er iest (l.[5] iets) deurzaem uijt koomt voor my. Denkt gij dat ik zelf beter zou gaen, ik zal het zelf doen. Nu, gelik gij wilt: myn besluijt is genomen van te vertrekken zoo ha(e)st mogelik. Het spijt mij dat ik bij u niet kan zijn: indien ik daer ware gij zou toch al eens koomen hoop ik. Ik moet eijndigen. Ik betrouw mij op u en verwachte seffens antwoord.