Sedert dat gij hier laets geweest hebt kan ik mij niet inbeelden wat gij toch moog(t) opgevat hebben om zoo onverschillig met mij te zijn en mij niet een woord meer te zeggen. Mogeliks hebt gij redens om op mij gestoord te wezen, maer duijzen(d) mael liever zou ik hebben dat gij mij strengelik zegt wat ik u misdaen heb, dan dat gij mij aldus behandeld. Vader heeft mij gezeijd dat er eenige beschuldigingen waren te mijnen laste aengaende Mitje Denijs. Dit is nogtans ten vollen valsch Ik heb in geen twee jaren meer naer haer geschreven, haer nog gehoord nog gezien. Het is zelfs reeds twee jaer dat ik van haer niet en wete. Andersins heb ik alle gemeens afgeschaft. Ik mag u met waerheid zeggen dat ik geene onderhandeling met niemand meer heb.
Wat aengaet Mr Crombleholm, hier zal ik u ook regtzinniglik de waerheijd van vertellen. Over weer dan een jaer heb ik Mr. eene rekening ingediend van 15 fr. Daer waren omtrent 5 fr. van mijn geld in. Ik vroeg hem geld. Hij had geen, zeij hij; hij had just eene rekening in de hand, die hij zeij te moeten betalen, ik heb voorzeker verstaen tot Beyaert. Het is toen just in den tijd dat ik trachte eene plaets te bekoomen door de Zusters. Ik moest eenig geld hebben voor de onkosten de er aen vast waren. Ik vroeg dat hij mij ten minsten ‘t mijne zou betaeld hebben. Hij zeij mij dat ik er in afwachting t’huijs zou gevraegd hebben tot dat hij kwam betalen. Ik wist dat ik geen zou bekoomen hebben voor mij. Daerop heb ik aen vader tien fr. gevraegd voor Crombleholm omdat hij moest zijne rekening betalen, zoo ik dacht tot Beijaerts. Daerin heb ik misdaen, met het niet te zeggen gelik het was. Maer ik heb dikwils gedwongen geweest iets te verzwijgen of andere te zeggen uijt vreeze van Vader verdriet aen te doen en om Moeder, Romain, Seppen en Florence niet tegen mij te hebben. Dan is Crombleholm aen Moeder komen 15 fr. betalen. De vijf fr. die er van mij in waren heb ik nooijt terug gehad. Naderhand heb ik hem nog eene rekening gegeven van 12 fr. Nu de laetste is van achtien fr. geweest. Daervan heb ik niets ontvangen. Hadde ik geweten dat gij hem daerover zoud geschreven hebben, ofwel hadde ik alleen by u konnen zijnp2voor dat gij den tweede mael schreef, ik hadde u alle gezeijd; maer ik was gedwongen te zwijgen of ik moest mij beschuldigen bij Vader en Moeder en de andere die erbij waren. Ik heb al gedaen wat ik kon om vijf fr. erbij te vergaren en die gedurig gehouden, om ze te voegen bij de vier fr. 70 centiemen die ik nog in zijne rekening voor mij heb, om aldus Vader tien fr. weder te geven als Cromblom betalde (sic). Maer alsof God mij wilde straffen heeft hij tot nog niet betaeld. Hij is nu nog dertig fr. schuldig, 26 fr. aen Vader 4 fr en eenigte centimen aen mij; de 7 fr. heb ik ontvangen van Corbet en die ook bewaerd tot dat Cromblom eens betaeld. Als gij geschreven hebt naar Crom.... dan heb ik bij hem geweest en hem gezeijd dat ik, gelik of hij gezeijd had, eenig geld t’huijs gevraegd hadde op zijne rekening, voormits ik er van het mijne had moeten verschieten om zijn kleeren te vermaken, en dat het daer uijt was, dat gij hem aldus geschreven had, terwijl ik u daer over geene explicatie gegeven had; dat gij daervan niets wist tenzij hetgeen gij thuys van mijn ouders vernomen had; dit verstond hij zeer wel en verzocht niet anders dan dat ik nog wat zou gewacht hebben naer de dertig fr. Ik bidde u schrijft mij eenige antwoord, zoo streng als gij wilt. Ik zal het met dankbaerheijd ontvangen. Maer dat men t’huijs er niets van wete. Aen Vader doet men ligt verdriet aen; bijzonderlik sedert zijne ziekte durf ik hem niets zeggen of schrijven. Als ik iets aen Moeder vraeg of dat Moeder iest (l.:[2] iets) weet, Joseph en Florence weten het zoo gauw als ik. Dan doen zij niets dan lachen, en bij Moeder kan men daer niets mede winnen dan zich hatelik maken. Ik bekoom nooijt geen centime van niemand. Ik kan niets winnen voor mij. Zonder iets kan ik ook niets zijn: aldus vind men zich altijd in moeijlikheijd.
Ik zou te lang moeten schrijven om alles uijt te leggenp3Nogtans verzekere ik u dat alles regtzinnig is. Ik hoop eenig antwoord te ontvangen van u op mijnen naem; ik zal u daerover zeer dankbaer zijn.
Alles gaet nu wel met Vader en Moeder en mij. Ik ben content t’huijs, en hoop dat alles gerust zal blijven.
Ik verzoeke u t‘huijs niets te zeggen van den inhoud van mijn brief.