Wij hebben zaterdag avond uwen brief ontvangen, ik heb aenstonds tot Beijaerts uwe dingen doen opzenden; wat mij betreft, ik heb eenen brief[2] ontvangen van de Overste, die gij hier zuld vinden, in antwoord van dezen die ik u heb laten zien laets. Ik heb bij Mr. Van Coille geweest en naer eene lange ondervraging heeft mij gezeijd dat alles wel was; dat ik niet weer moest schrijven, dat hijzelf zou geschreven hebben om met hun den dag vast te stellen van in te gaen. Nu weet ik van niets anders. Het bijzonderste is nu van de onkosten. Vader is zoodanig verlaen, dat hij geen tijd heeft van spreken. Moeder zegt dat dit al te lang aenloopt en dat ik geene linten of niets meer zou mogen aendoen om wel te zijn. ’t Schijnt dat alles aen mijne mutse gelegen is. Romain, Florence en Seppen weten ook al iets raers te zeggen. Nu patiencie, ik gaen niet meer agteruijt voor niemand.
Als ik verders nieuws wete, gij zult het ook weten. Ik hope dat alles welaest zal gaen.
E is hier tot Brugge een schoon groot Bocael met eenen acajouvoet te krijgen, die groot genoeg zou zijn voor boven uwen krans te zetten. Maer het kost 20 fr. Nooyt zult gij geen konnen bekoomen aenp2eenen minderen prijs. Ik heb hier een lot van 25 centiemen over twee groote poseleine vazen met bloemen en glas erover, benevens twee bronze antique kandelaers. Als ik ze eens wou, zij zouden moeten aen u besteld worden als ik weg ben. Ik heb u adres gegeven.