<Resultaat 564 van 2585

>

p1
Mijnheer en eerweerde Confrater,

Ben u allen dank schuldig voor uw herhaalde brieven en menigvuldige toezendingen.

Wat aangaat mijne desiderata,[1] die ik voornemens was, op de vergadering van Sinte Luitgaarde te Brugge, de geëerde Leden voor oogen te leggen, ik moet u bekennen dat ze, tot nog toe, en mijns ondanks, desiderata gebleven zijn, voor de gedaante en de uitwendige bekleedinge daarvan.

Ik ben trouwens in de onmogelijkheid geweest zoo van te Brugge op den landdag[2] met u allen tegenwoordig te zijn, zoo van, sedert dien, bekwamen tijd en moete te vinden om mijn werk u schriftelijk mede te deelen.

Om mij ondertusschen niet teenemaal te laten desidereeren, zoo schrijve ik u, en wille het op alle manieren wel geweten hebben, dat ik met ulieden volkomen 's eens ben, aangaande de taalrechten die gij, als Westvlamingen, doet gelden en aangaande het doel dat gij bij dien in de ooge houdt.

Wij trekken gezaamder hand en gezaamder krachten, zoo niet aan hetzelfste zeel, toch aan denzelfden wagen; dat het wel eens, vroeg of late, een rijkbevlagde en zwaarbevrechte triomphwagen zal zijn, dat hope ik met u, ter eere van den God en van den Godsdienst der Vlamingen, ter eere en tot het in standhouden van al hetgene ons vlaamsche volk nog eigen is.

“Niet aan het zelfste zeel,” zeg ik, en dat wil ik ronduit bekennen dat ik aan de wording eener toekomende algemeene nederlandsche of nederduitsche tale maar op mijne eigene manier werkzaam geweest en ben.

Ik heb namelijk de overstroomende en overweldigende macht van het hollandsch dialect tegengewrocht met ons dialect, het westvlaamsche, of het vlaamsche, zoo gij wilt, mond en sprake, te verleenen en, door den druk, de nederduitsche wereld kenbaar te maken.

Ik en heb niet anders als westvlaamsch geschreven, en zoo ievers iets ingekropen ware dat het westvlaamsch oneigen is, zoo is het tegen mijnen dank geweest. Ik beklage mij trouwens van te veel hollandsch, vooral te veel bastaard-hollandsch, en niet genoeg oud of ander westvlaamsch geleerd, gelezen en gehoord te hebben, anders zou het weinige dat ik gedrukt hebbe ook zuiverder westvlaamsch zijn.

Dat heeft men mij dikwijls verweten en met recht, onder andere Hendrik Conscience, die groote meester in 't vertellen. Of hij taalmeester is of wilt zijn dat late ik daar, en andere mogen 't beslissen.

Hij schreef mij, in een en zeer dankbaar ontvangen brief in daten: Kortrijk den 12 October 1858,[3] onder andere als volgt:

”Wat aangaat het gebruik van westvlaandersche woorden en wendingen mij hindert dit geenszins; maar in het gevoel van liefde voor u en uw werk is eene treurnis. Uw schoon en dichterlijk boek kan zooveel goeds stichten, en het zou goeds gesticht hebben in de mate zijner verspreiding en der weerde die men den maker zou hebben toegekend. Waarom zijnen gang door de wereld, zijne vlucht belemmerd door eene gril? Waarom den dichter eenen philoloog aan den hals gebonden? Het moge nuttig zijn voor de taal eenige schilderachtige synonimen aan te winnen. Wat heeft de zending des dichters daarmeê gemeen? Ik weet het door ondervinding: wanneer men eens op het veld der kunst zijne ware zending heeft gevonden, moet men niets beoogen dan die alleen, volstrekt alleen, te vervullen. Alle bijgaande roem is schadelijk.”

Later, op het congres[4] te Brugge, herhaalde de gevierde schrijver de uitsprake van dat zelfste gevoelen, en hij zei “dat sommige mijner kleengedichtjes wel de eere weerd waren van in 't vlaamsch vertaald te worden,” een bewijs dat hij ze als dialect aanzag.

't Is ook in hunne hoedanigheid van westvlaamsche gedichten dat zij, met andere van den zelfsten groei, en onvertaald zijn overgedrukt geweest in den Volksalmanak voor nederlandsche katholieken door Jos.-Alb. Alberdingk Thijm, tot Amsterdam,[5] en in uit Zuidnederland, vlaamsche verzen en versjes, samengelezen door L. Leopold. Groningen.... J.B. Wolters, 1868.[6]

Dat mag nu een gril zijn of eene liefhebberije heeten, 't mag hooger doel hebben of niet, het bewijst een dingen: dat het Westvlaamsch, nu gelijk eertijds, kan geschreven worden en dat het, geschreven en door den druk gemeen gemaakt, hier en tot in Noord-Holland toe, lezers vindt die het verstaan en die het als westvlaamsch, kwaad of goed, lief of leelijk keuren.

Daar zijnder voòr mij geweest die aan dat zeel getrokken hebben.

Ik kenne er van te midden de jaren 1200 en ik kander u aanwijzen tot in 1814 toe, die geene andere tale en spraken of en schreven als Westvlaamsch; ja, ik zou moeielijk kunnen toestaan dat men in deze oude streken, voor dit laatstgenoemde jaar, ooit iets anders geschreven hebbe als westvlaamsch.

De geleerden geven toe dat, in vroegere tijden, ons Vlaamsch den toon gaf in het Neêrlandsch sprekend en schrijvend vaderland, nu kan ‘t het hollandsch zijn dat over ons terug wilt, meest van al daarom, dunkt het mij, omdat wij, sedert 1814, ons eigen dialect bijkans teenemaal ongeschreven hebben laten varen.

Wij spreken altemaal westvlaamsch, als wij geen fransch en spreken ten minsten, en een hollandsche sprekende Vlaming ware ons, in den gemeenen omgang, onverdragelijk; als er in tegendeel te schrijven valt, voor den druk, dan vatten wij aanstonds het nieuw schoolvlaamsch aan, dat, voor den meestendeel, bastaard-hollandsch is, en wij laten onze oude sprekende moedertale onaangeroerd.

In dien staat van zaken tusschenkomen, werkender hand, is van over lang het gedacht en de meening geweest van deze wier bedoelingen in den omzendbrief van Sinte Luitgaarden Gilde beschreven staan.

Eene tale ondertusschen en maakt men niet, eene tale wordt, en zij wordt uit verschillige dialecten, na mate zij machtiger gesproken en geschreven worden.

De tijd is de smeltkroes waarin die wording plaats heeft, en de haastige hamerslagen, gelijk de nijdige vijlsteken van al de taalsmeden van de wereld zullen de nederlandsche tale, zoo zij ooit worden mag, vele af maar weinig toe doen.

Ondertusschen staat het iedereen vrij daarin anders van gedacht te zijn; elk en voege maar zijnen string aan den wagen, waar het hem best past; als ze altemaal vooruit willen die meêtrekken, hij zal en hij moet vooruit gaan.

Wilt gij, mijnheer en eerweerde Confrater, mij, om dezen haastigen brief, de beloofde desiderata kwijtschelden,[7] ik zal met allen eerbied en veel dankbaarheid blijven

Ulieden zeer toegenegen in Christo
Guido Gezelle.

Noten

[1] Verwijzing naar de lezing die hij zou geven voor de jaarvergadering van de Gilde van Sint-Luitgaarde op 18 augustus 1874, met als titel ’over eenige Westvlaamsche desiderata‘, zie brief van A. Duclos aan G. Gezelle van 06/07/1874.
[2] Op 18 augustus 1874 werd de algemene vergadering van de gilde gehouden.
[4] Van 8 tot 10 september 1862 werd te Brugge het 7de Nederlands taal- en letterkundig congres gehouden. Gezelle was er enkel aanwezig op de openingsdag. Zijn taalgebruik werd er afgekeurd in lezingen van Jan Baptist David en J.F.J. Heremans omwille van het gebruik van dialect in de schrijftaal.
[5] Alberdingk Thijm had in zijn Volks-Almanak voor Nederlandse katholieken vanaf 1859 werk opgenomen van Guido Gezelle, Karel De Gheldere, Eugeen Van Oye, Victor Huys en anderen. In 1863 nam hij zelfs een reeks ’West-Vlaamsche dichtspranken’ op.
[6] In de bundel Uit Zuid-Nederland: Vlaamsche verzen en versjes (1868) nam samensteller L. Leopold gedichten op van Guido Gezelle, Eugeen Van Oye en Karel De Gheldere.
[7] Verwijzing naar de lezing die Guido Gezelle zou geven voor de jaarvergadering van de Gilde van Sint-Luitgaarde op 18 augustus 1874, met als titel ’over eenige Westvlaamsche desiderata‘, zie brief van 06/07/1874. Hij moest bekennen dat hij nog geen uitgewerkte tekst had over het onderwerp en vraagt om geen tekst te moeten sturen. In plaats daarvan zal deze brief opgenomen worden in het gedrukte verslag van de vergadering.

Register

Correspondenten - personen

NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker; Gonsalvo Megliori
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker; Gonsalvo Megliori
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefontvanger

NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare

Plaats van verzending

NaamKortrijk
GemeenteKortrijk

Naam - persoon

NaamConscience, Hendrik
Datums° Antwerpen, 03/12/1812 - ✝ Elsene, 10/09/1883
GeslachtMannelijk
Beroepauteur
BioHendrik Conscience groeide op in een volkse buurt te Antwerpen. Hij brak als romanschrijver door met de historische roman De Leeuw van Vlaenderen (1838), en werd succesvol met zedenromans, op maat van het groeiende Nederlandstalige lezerspubliek. Die bezorgden hem in binnen- en buitenland grote erkenning. Vanaf 1840 was hij griffier bij de Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. In 1856 werd hij arrondissementscommissaris te Kortrijk en in 1869 conservator van het Wiertzmuseum in Brussel. Hij stierf in 1883 kort na de inhuldiging van zijn standbeeld te Antwerpen.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent
NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker; Gonsalvo Megliori
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamKortrijk
GemeenteKortrijk

Naam - instituut/vereniging

NaamGilde van Sinte-Luitgaarde
BeschrijvingVereniging ter ondersteuning van de Vlaamse taal en het traditionele cultuurgoed. Professor Jan Hendrik Bormans had in 1857 in de inleiding van zijn werk ‘Het Leven van Sinte Lutgardis, een oproep gedaan dat alle Vlamingen deze heilige als de beschermvrouw van de Dietse taal- en letterkunde zouden vereren. In 1862 rijpte bij Gezelle het plan voor een ‘Gilde van Sint-Luitgaarde’ die een tijdschrift voor taal en oudheid zou uitgeven. De leerlingen en vereerders van de bezieler zouden Luitgarde in hun banier opnemen, maar hijzelf zou geen leider worden van de gilde, die echter maar een kortstondig bestaan heeft gekend. Later, rond 1870, wist Gezelle te Brugge een groep beoefenaars van taal- en letterkunde rond zich te verenigen om samen de redactie van Rond den Heerd te bespreken. In 1873 richtten Amaat Vyncke en Zeger Malfait de Gilde der West-Vlaamse Gebroeders op, met Sint-Lutgart als patrones. Hun 'stemme' was eerst de 'Almanak' en daarna de 'Vlaamsche Vlagge'. Vanaf 2 december 1871 had Duclos de redactie van 'Rond den Heerd' in handen en ook hij besefte de nood aan een meer uitgebreide opstelraad. Hij riep in november 1873 enkele bekenden uit het Brugse bijeen. Na drie maanden op 14 februari 1874 was het statuut of wet voor de ‘Gilde van Sinte Luitgaarde’ klaar. De St.-Luitgaardegilde hield vier algemeene vergaderingen : in 1874, 1876, 1877 en 1878. Pieter Baes is griffier geweest gedurende de bloeitijd van de Gilde van Sinte Luitgaarde. Na zijn verwijdering uit Brugge in 1879 kwijnde de gilde weg.
Datering1874
Links[odis]

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelKleengedichtjes
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelVolks-almanak voor Nederlandsche katholieken, ...
AuteurAlberdingk-Thym, Jos. Alb.
Datum1851-1890
PlaatsAmsterdam
UitgeverVan Langenhuysen
TitelUit Zuid-Nederland: Vlaamsche verzen en versjes
AuteurLeopold, Lubbertus
Datum1868
PlaatsGroningen
UitgeverJ. B. Wolters

Titel20/08/1874, [Kortrijk], Guido Gezelle aan [Adolf Juliaan Duclos]
EditeurKoen Calis; Publicatie
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2025
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenKoen Calis; Publicatie, Gezelle Guido aan Duclos Adolf Juliaan, Kortrijk (Kortrijk), 20/08/1874 . In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. 2025 Available from World Wide Web: link .
VerzenderGezelle, Guido
Ontvanger[Duclos, Adolf Juliaan]
Verzendingsdatum20/08/1874
VerzendingsplaatsKortrijk (Kortrijk)
AnnotatieLocatie origineel onbekend: brief is enkel beschikbaar in afschrift van Hutsebout (Stadsbibliotheek Brugge) in onderzoeksarchief van Frank Baur.
Gepubliceerd inAanhangsel. Brief van den eerw. H. Guido Gezelle aan den voorzitter der Gilde. In: Gilde van Sinte Luitgaarde. In: Handelingen van de eerste vergadering der werkende leden, gehouden te Brugge, den 18 oegst 1874. Brugge: Dezuttere, 1875, p.86 -89.
Fysieke bijzonderheden
Staat volledig
Vormelijke bijzonderheden kopie van Hutsebout (Stadsbibliotheek Brugge)
Bewaargegevens
LandBelgië
PlaatsBrugge
BewaarplaatsGuido Gezellearchief
ID GezellearchiefAanw. 533, map 25,1 G
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|26540
Inhoud
IncipitBen u allen dank schuldig voor uwe herhaalde
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.