<Resultaat 393 van 2578

>

Mijnheer en dierbare in Christo![1]

Het verheugt mij te mogen vernemen, uit uwe opzoekingen, dat het oud Parijs, gelijk het oude Brugge, ook zijne oude Christoffelkerke gehad heelt, en dat ze bij 't water stond.

Over Everghem en sint Christoffel aldaar kunt gij bescheed vinden in Frans de Potter en Jan Broeckaerts geschiedenis van de gemeenten der provincie Oostvlaanderen, 2e deel, bl. 1 en volgende; daar staat er dat Everghem te boeke bekend is sedert 5 Mei 967, als het de fransche Koning aan de abdije van sint Baafs gaf; daarbij is Everghem bij uitnemendheid eene waterprochie; vroeger bestond er, ja op de plaatse zelve, een diepe steenput, waarnevens een ronde pilaar, met het beeld erop van sint Christoffel, zegt de legende, men hiet den put sint Kerstoffels put; hij wierd gevuld rondom het jaar 1800; het pelderijn[2] van Everghem staat ook nog; daar is eene sint Christoffels Kermesse en Ommegang of Beganknis; sint Christoffels vaantjes; een oud houten Christoffelbeeld, met een reliquievatsel, zonder de Reliquie, in de borst; een kleen Reliquietjen; eene herberge in sint Christoffel; eene klokke Christoffel; en daar was eertijds een sint Kerstoffels autaar.

De legende van den Captein wordt nog verhaald, ofschoon de remonstrancie niet en trekt op des gemelden zeemans ex voto; 't is de gewezen remonstrancie van de Paters Predikers te Brugge, die men nu heeft te Everghem, hebbe ik mij laten zeggen.

Wat Stoffel op zijn verken betreft, dat in 't oud vlaamsch een ever, eber, aper, in 't duitsch en in 't latijn, genoemd wordt, daar hebt gij 't waarschijnelijk mis, en de ever zal wel ouder als Christoffel zijn: 't wapen van Everghem is een zwarte ever in een gouden veld, waarmeê men eertijds brandmerkte aan 't pelderijn; toen zeiden ze, voor een spreekwoord, luidens Potter en Broekaert:

Een dief tot Everghem,
Die steelt een peerd of koe,
Krijgt, boven zijne straf,
Er nog een verken toe;

ja, en een gebraden verken, op zijnen rugge, mocht men daarbij zeggen.

Wil ik u zelve den uitleg geven van Stoffel op zijn verken?

Ik heb alrêe gezeid, bl. 271 dit jaar, dat Stoffel door onze voorouders tot eenen duivels name misbruikt placht te worden, gelijk, Pietje, Geerken, Lamen, Hanske, Heintje, enz. en 't is genoeg bekend dat men duivels, tooveraars, heksen enz. bij nachte op katten en verkens placht te doen rijden: daarvan komen nu de spreuken:

Lijk Stoffel op zijn katte,
Lijk Stoffel op zijn verken,

die alle twee eene verzachtinge zijn van lijk den duivel op zijne katte, enz. En waarom zijn de vlamingen nu zoo rap ter tale om den duivel in hunne spreuken te bezigen? 't Is omdat de geloofszendelingen hun van over ouds geleerd hebben dat hunne oude afgoden duivels waren, anders zouden zij zeggen, gelijk zij plachten: Lijk Vrija op heur katte, lijk Woen op zijn peerd, lijk Thor op zijnen bok, lijk Vroo op zijnen ever, enz.

Sint Christoffel en is zeker nievers meer gekend, hoor ik, als te Moorseele. Groote en kleene staander altijd meê in den mond, en ne kunnen geene vergelijkinge maken zonder daar “sente Christoffel” in te brengen: zien zij eenen langen veint, 't is ne sente Christoffel; heeft er een veel macht, hij heeft er seffens zoo vele als sente Christoffel; moet men iets wegdragen of verslepen dat te zwaar is, ge zoudt wel mogen sente Christoffel zijn. Dat zal men nog al lichtelijk verstaan als 't geweten is dat in de kerke te Moorseele een groot sint Christoffels beeld staat. Als de fransche in Moorseele kwamen en dat ze met het kerkgewaad de processie gingen, al rond den casteelwal, peerdegasten met choorkappen aan, en andere al blazen op orgelpijpen die zij uit den orgel gehaald hadden, zoo deden zij al dat schoone was: van binnen in de kerke haalden zij al de beelden van de muren; zoo zij wilden sente Christoffel ook afdoen, maar, als ze al de leère gezet hadden om hem af te laten zoo waren zij benauwd van “ce grand diable là, avec son baton,” zoo zij swatelden.

't En is maar sente Christoffel die hier mirakels gedaan heeft, zoo zeggen de Moorselenaars; hij stond eerst diepe in de kerke, later van achter, en nu staat hij al op den doksaal; de zangers hangen hunne klakken en hoedtjes aan zijne vingers; 't is jammer, hij is al vingers kwijt. Een geleerd man, Pieter Denijs,[3] voorzag dat, als hij zei: “Nu staat hij al van achter, later zal hij aan de endeldeure[4] staan, en van daar buiten. God gave dat het anders ware en dat sint Christoffel daar wederom geëerd wierde gelijk hij er gekend is.

Het moet algelijk zijn dat sint Christoffel te Moorseele beter geëerd wierd, over tijd van jaren, want er, buiten dat houten beeld, nog eene groote Christoffelschilderije hangt, en eene schoone, zeggen ze, te Moorseele in de kerke, die het nog al willen kennen. Sinte Christoffel staat te midden in 't water met eenen grooten stok in zijne hand en een kind met den wereldbol op zijne schouderen; een Ermijt komt hem luchten, met eenen lantern, die waarlijk brandt, zou men zeggen. Bachten sinte Christoffel, over het water, ziet men het casteel van Moorseele; Sanderus zei van in zijnen tijd: “Een oud half vervallen casteel,” waarvan men nog den grooten wal ziet.

'k En ben nog niet uit van Christoffelnieuws, of ouds, liever, immers ik verneme van op de Leye: Op de buitenluiken van een tafereel verbeeldende de afdoening van 't Kruis, heeft Rubens eenen sint Christoffel geschilderd, ja zekerlijk den vetsten van al de geschilderde Christoffels; hij staat op de slinker luike, dragende een lief kindeken, op de rechtere luike staat de kluizenaar met zijnen lantern.

In het cabinet van d'heer Ruhl te Keulen, ziet men een vlaamsch schilderijtjen, ook sint Christoffel in malerije afbeeldende; de Heilige is beter gekleed als die van Rubens; het Paterken staat daar ook al met zijn lantern. In 't belfort van M. Wheale vindt men eene photographie van dit malerijken, maar de klokken van dat belfort schijnen geborsten te zijn,

In eene verzamelinge van prenten door C. de Mallerij, in koper gesteken, is ook een sinte Christoffel: het kindeke zegent met de rechtere hand, en in de slinkere houdt het eene bollewereld, 't Paterke gaat met eenen stok in de eene hand en den lantern in de andere. Te Keulen, in de hoofdkerke, staat er een sint Christoffel, huishooge; te Trier, bij de Porta nigra, ook; ik heb eene teekeninge gezien van eenen Christoffel uit een Wurtembergsch klooster, twaalfste eeuwe, die zoo stond dat de Paters, als zij te choore gingen, eerst van al Christoffel zagen: immers 't oud eenvoudig Geloove zei: Den dag dat gij Christoffel ziet en sterft gij niet; toen gingen ze alle dage naar de kerke om achter sint Christoffel te leeren Christus dragen door den droeven wereldstroom, zoodanig dat zij te minsten nooit eene onvoorziene ofte eene kwade dood en storven.

Noten

[1] De locatie van de originele brief is onbekend. De brief is enkel in gepubliceerde vorm beschikbaar als antwoord op een lezersbrief in: Rond den Heerd: 4 (7 augustus 1869) 37, p.294-296.
[2] Schandpaal.
[3] Het is niet duidelijk over wie het gaat. Mogelijk gaat het om de eerder dat jaar overleden priester Petrus Denys.
[4] Portaal (ook paradijsportaal) aan de zijkant van de kerk, waarop het kerkhof uitgaf, waardoor de overledenen naar buiten werden gedragen.

Register

Correspondenten - personen

NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker; Gonsalvo Megliori
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker; Gonsalvo Megliori
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefontvanger

NaamDuclos, Adolf Juliaan
Datums° Brugge, 30/08/1841 - ✝ Brugge, 06/03/1925
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; pastoor; kanunnik, ere-kanunnik, leraar; historicus; auteur, redacteur; diocesaan inspecteur
BioAdolf Duclos, zoon van Desiderius Duclos, apotheker en een van de stichters van de katholieke partij in 1860, en Hortencia Bogaert, wier vader en grootvader de stichters waren van de 'Gazette van Brugge', werd geboren in de Kuipersstraat te Brugge. Hij liep school in het atheneum te Brugge, het college te Ieper en het Brugse Sint-Lodewijkscollege. In oktober 1860 ging hij naar het kleinseminarie in Roeselare (filosofie 1861), en volgde een jaar later een priesteropleiding aan het grootseminarie in Brugge. Daar ontmoette hij Guido Gezelle. Hij ontving zijn priesterwijding te Brugge op 10/06/1865 van Mgr. Faict. Hij ging lesgeven aan het college van Torhout (17/09/1865), en werd vanaf 1868 ondersecretaris en bewaarder van de relikwieën in het bisdom. In 1871 volgde hij Guido Gezelle op als redacteur van het tijdschrift Rond den Heerd. In 1874 was hij stichtend voorzitter van de Gilde van Sinte-Luitgaarde. In 1875 was hij ook betrokken bij de stichting van het Brugse Davidsfonds. Belangrijk was ook zijn betrokkenheid als bestuurslid en voorzitter van de Société Archéologique de Bruges, de voorloper van het Brugse Gruuthusemuseum. Hij was ook de auteur van historische werken en actief bij de organisatie van Brugse stoeten en processies. Vervolgens werd hij erekanunnik van de Brugse kathedraal (29/08/1884), pastoor in Pervijze (25/11/1889) en pastoor in Ieper (21/07/1897). Op 20 mei 1903 keerde hij naar Brugge terug als kanunnik van de Brugse kathedraal. Op 13 december 1910 werd hij diocesaan inspecteur van de bisschoppelijke colleges, en was ten slotte werkzaam als kanunnik-cantor (13/12/1911).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; medewerker en uitgever van Rond den Heerd; Gilde van Sinte-Luitgaarde; oud-leerling kleinseminarie Roeselare

Plaats van verzending

NaamBrugge
GemeenteBrugge

Naam - persoon

NaamBroeckaert, Jan
Datums° Wetteren, 13/02/1837 - ✝ Dendermonde, 09/02/1911
GeslachtMannelijk
Beroepgemeentesecretaris; griffiergriffier van het vredegerecht, auteur, dichter; geschiedschrijver; letterkundige
BioJan Broeckaert was eerst gemeentesecretaris en ontvanger van het "Bureel van weldadigheid en der godshuizen" van zijn geboorteplaats Wetteren, en later griffier van het Vredegerecht aldaar. Hij was de auteur van o.a. historische werken over Wetteren en omliggende gemeenten. Voor verschillende van zijn werken, bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie te Brussel, werkte hij samen met Frans De Potter : Geschiedenis der gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen (Gent, vanaf 1862) Statistische verhandeling over de gemeente Nazareth (Brussel, 1869) Antoon Van Dijck (Brussel, 1873), Over den Belgischen boerenstand (Brussel, 1880).
Links[dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; adressenlijst Cordelia Van De Wiele; corresponderend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal-en Letterkunde
Bronnen https://nevb.be/wiki/Broeckaert,_Jan
NaamDe Potter, Frans
Datums° Gent, 04/01/1834 - ✝ Gent, 15/08/1904
GeslachtMannelijk
Beroepjournalist, publicist; geschiedschrijver; bibliograaf
BioDe Potter genoot alleen lager onderwijs en studeerde verder op eigen kracht. Hij begon als redacteur bij de dagbladpers (1856-1870) en schopte het daarna tot hoofdredacteur van het katholieke Fondsenblad (1871-1878). In 1886 werd hij de eerste vast secretaris van de toen opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Aanvankelijk publiceerde hij bij het Willemsfonds, maar vanaf begin jaren 1870 kiest hij de kant van de katholieke partij. Hij stond mee aan de wieg van het Davidsfonds in 1875 en was er vanaf 1878 tot aan zijn overlijden de eerste algemene secretaris, en bovendien ook voorzitter van de afdeling Gent van 1885 tot 1904. Hij publiceerde tal van werken: eerst verhalen en geschriften over folklore, daarna op het terrein van de geschiedenis, in het bijzonder van de Vlaamse gemeenten. Te vermelden zijn vooral zijn Vlaamsche Bibliographie in 4 delen (1893-1902) en een aantal delen van een Geschiedenis van de Gemeenten van Oost-Vlaanderen (samen met Jan Broeckaert).
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
Bronnen https://nevb.be/wiki/De_Potter,_Frans ; J. Broeckaert, Frans de Potter en zijne werken. In: Jaarboek van de Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde, 1906; W. Rombauts, De Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1979, p. 53-54
NaamWeale, William Henry James; Francis Mary of the Angels
Datums° St. Marylebone, Londen, 08/03/1832 - ✝ Clapham, Londen, 26/04/1917
GeslachtMannelijk
Beroepkunsthistoricus; conservator; auteur
VerblijfplaatsEngeland
BioWilliam Henry James Weale werd in London geboren op 8 maart 1832 als zoon van James Weale en Susan De Vesien. Hij studeerde Grieks, Hebreeuws, geschiedenis en theologie aan King's College, Londen (1843-1848). Hij kwam in contact met Frederick Oakeley, kapelaan van St. George's Southwark en bekeerde zich onder zijn impuls op 09/02/1849 tot de Rooms-Katholieke Kerk. Oakeley werd pastoor te St. John, Islington en deed een beroep op James om een kloostergemeenschap te stichten. Weale was toen brother Francis Mary of the Angels. Met een groepje bekeerlingen kwam hij voor de eerste keer naar Brugge voor de bisschopswijding van Mgr. Malou. Hij reisde doorheen België. Vervolgens was hij een korte tijd ambtenaar. Hij gaf daarna les aan een Katholieke armenschool voor Ierse kinderen verbonden aan de kerk van St. Johannes de Evangelist in Duncan Terrace. Daar werd hij op heterdaad betrapt door getuigen terwijl hij een jongen met een lineaal mishandelde. De jongen was ondertussen bewusteloos. Weale gaf toe dat hij een opvliegend karakter had. Voor het ernstig afranselen van die zesjarige leerling John Farrell, werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Hij vertrok op een lange reis door Europa waardoor zijn interesse voor de middeleeuwen en kunst werd opgewekt. Op 30/08/1854 huwde hij met Helena Amelia Walton. Ze kregen 11 kinderen. In december 1854 kwam hij naar Brugge, waar hij zich in 1857 definitief vestigde. Hij maakte kennis met de gebroeders Bethune, de architect Brangwyn en King, belangrijke vertegenwoordigers van de christelijke kunst en bouwstijl in Vlaanderen. Weale bestudeerde de kunst en de liturgie van de middeleeuwen. Hij ontdekte verloren kunstwerken en identificeerde schilders. Hij was lid van de Commission royale d'art et d'archéologie (1860) en briefwisselend lid van de Belgische Koninklijke Commissie voor monumenten (1861). In 1863 was hij ook de stichter van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas die de studie van de oude christelijke kunst ging stimuleren. Hij was ook medestichter en de eerste conservator van de Société Archéologique. Deze vereniging richtte het eerste historische museum van Brugge op, de voorloper van het huidige Gruuthusemuseum. Samen met Gezelle stichtte hij 'Rond den Heerd' (1865) maar zette de samenwerking stop op 26/05/1866. Hij schreef talrijke artikels en bijdragen tegen betaling. In 1863 ging hij als vertegenwoordiger werken voor de firma Chance Brothers Glass Works in Birmingham. Hij leverde o.m. glas aan Jean Bethune en Samuel Coucke. In 1872 werd hij verbonden aan het South-Kensington Museum en belast met het catalogiseren van Nederlandse kunstvoorwerpen. Op 03/08/1878 verliet hij Brugge en vestigde zich te Clapham, Londen. Hij importeerde er o.m. liturgische boeken voor de uitgevers Desclée de Brouwer (1883-1885). In 1890 werd hij conservator van de National Art Library in South-Kensington maar werd in 1897 tot ontslag gedwongen. In 1899 organiseerde hij in de New Gallery te Londen een tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven, gevolgd door een grote tentoonstelling in Brugge in 1902. Enkele belangrijke werken: 'Guide book for Belgium', 'Aix-la-Chapelle and Cologne' (1858), 'Bruges et ses environs' (1862), 'Hans Memlinc' (1865), 'Bibliographia Liturgica' (1886), 'Analecta Liturgica' (1889), 'Bookbindings in the National Art Gallery' (1898), 'Hubert and John van Eyck' (1908).
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; vriend; Rond den Heerd; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III; Karen Ellis Rees, William Weale, Brother Francis and the Bad Boy. Op: London Overlooked. True Stories from the Old Smoke: https://london-overlooked.com/weale/
NaamRubens, Petrus Paulus
Datums° Siegen, Nassau, 28/06/1577 - ✝ Antwerpen, 30/05/1640
GeslachtMannelijk
Beroepkunstschilder
VerblijfplaatsItalië; Frankrijk; Spanje; Engeland
BioRubens is een van de grootste en invloedrijkste Vlaamse schilders, tevens diplomaat, uit de zeventiende eeuw. Hij was getrouwd met Isabella Brant, daarna met Hélène Fourment. Rubens studeerde bij Vlaamse schilders, ging werken in dienst van de hertog van Mantua, met verblijven in Rome, Venetië en Spanje, en werd hofschilder van de aartshertogen Albrecht en Isabella en daarna van Ferdinand toen die landvoogd werd van de Spaanse Nederlanden. Hij trad voor hen ook op als diplomaat. Hij bouwde een groot atelier uit in Antwerpen, schilderde talrijke altaarstukken en gebruikte in zijn schilderijen vaak mythologische motieven. Hij was een verdediger van de contrareformatie.
Links[wikipedia]
Naamvan Mallery, Karel
Datums° Antwerpen, 1571 - ✝ 1635?
GeslachtMannelijk
Beroepgraveur
BioKarel van Mallery was een Antwerpse graveur, vooral bekend om christelijke afbeeldingen, portretten en reproducties van andere werken. Zijn leermeester was Philips Galle, met wiens dochter Catharina hij zou huwen. Karel werkte onder meer voor de drukker Plantijn, vaak in samenwerking met Philips Galle en de gebroeders Wierix.
Links[wikipedia]
NaamRuhl, Christophe Rhaban
Datums° Herbstein, 12/02/1802 - ✝ Keulen, 06/08/1875
GeslachtMannelijk
VerblijfplaatsDuitsland
BioChristophe Rhaban Ruhl was een Duitse kunstverzamelaar, wiens verzameling internationaal bekend was. Hij had schilderijen en prenten uit de 14e tot 17e eeuw, van kunstenaars zoals Van Eyck, Cranach, Memling, Rembrandt en Metsu. Na zijn dood in 1875 werd deze collectie geveild.
Bronnen https://gw.geneanet.org/janssenmartine?lang=en&n=ruhl&p=christophe+rhaban; J.M. Heberlé, Catalogue de la collection de tableaux anciens et modernes, estampes, eaux-fortes, manuscrits et objets d'art composant le cabinet de feu Monsieur Chr. R. Ruhl à Cologne. Keulen: Steven, 1876 (https://books.google.bj/books?id=BbumAAAAMAAJ&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_summary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false)
NaamDenys, Petrus Joannes
Datums° Izegem, 27/11/1796 - ✝ Brugge, 14/05/1869
GeslachtMannelijk
Beroepkoster; pastoor
BioPetrus Denys, geboren 27 november 1796 te Izegem, was de zoon van Joannes-Baptista Denys en Judoca Verougstraete. Hij werd op 6 juli 1828 tot priester gewijd in de kerk van het seminarie te Doornik. Op 17 mei 1830 werd hij geestelijk koster van de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge. Vanaf 1836 diende hij als kapelaan van dezelfde kathedraal en vanaf 1838 ook als bewaarder van de Heilige Relikwieën. Op 23 augustus 1845 werd hij benoemd tot geestelijk directeur van de Broeders van Liefde in Brugge. Op 25 september 1850 werd hij pastoor van de Sint-Baafskerk in Houtave, een functie die hij uitoefende tot zijn ontslag op 15 september 1862. Petrus Denys overleed op 14 mei 1869 in het klooster van de Broeders van Liefde in de Sint-Catharinastraat te Brugge
Links[odis]

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamEvergem
GemeenteEvergem
NaamMoorsele
GemeenteWevelgem
NaamParijs
NaamKeulen
NaamTrier

Titel - werk van Guido Gezelle

TitelRond den Heerd. Een leer-en leesblad voor alle lieden.
Links[gezelle.be]

Titel - ander werk

TitelGeschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks. Arrondissement Gent. Tweede deel. Deurle, Dikkelvenne, Drongen, Eeke, Evergem
AuteurFrans de Potter; Jan Broeckaert
Datum1864-1870
PlaatsGent
UitgeverAnnoot-Braeckman
TitelLe Beffroi
AuteurWeale, W.H. James (red)
Datum1863-1872
PlaatsBrugge
UitgeverE. Gailliard

Titel[07/08/1869], [Brugge], [Guido Gezelle] aan [Adolf Juliaan Duclos]
EditeurKoen Calis; Publicatie; Liesbeth Langouche (research); Marc Carlier (research)
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2025
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenKoen Calis; Publicatie; Liesbeth Langouche (research); Marc Carlier (research), Gezelle Guido aan Duclos Adolf Juliaan, Brugge (Brugge), [07/08/1869] . In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. 2025 Available from World Wide Web: link .
Verzender[Gezelle, Guido]
Ontvanger[Duclos, Adolf Juliaan]
Verzendingsdatum[07/08/1869]
VerzendingsplaatsBrugge (Brugge)
AnnotatieLocatie origineel onbekend: brief is enkel in gepubliceerde vorm beschikbaar; antwoord op lezersbrief van Adolf Duclos; adressaat en adressant gereconstrueerd op basis van de publicatie; plaats gereconstrueerd op basis van contextuele gegevens.
Gepubliceerd inAntwoorde / door Guido Gezelle. - In: Rond den Heerd. - Jrg.4 (7 augustus 1869) nr.37, p.294-296
Fysieke bijzonderheden
Staat volledig
Bewaargegevens
Bewaarplaatslocatie origineel onbekend
ID Gezellearchieflocatie origineel onbekend
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|26933
Inhoud
IncipitHet verheugt mij te mogen vernemen, uit uwe
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.