Ter antwoorde op de vrage aangaande het vlaamsch, van R. in uwen N° van Passie-Zondag[2] diene, salvo meliori,[3] het volgende:
“En hebben al die taaltakken niet wederom hare verschillende tongvallen zien ontstaan, waaronder er waren, die zich almede van spreektaal tot schrijftaal hebben verheven. Zoo b.v. van de Scandinavische groep 't IJslandsch, 't Noorweegsch, 't Zweedsch, 't Deensch; van de Nederduitsche 't Angelsaksisch, 't Friesch, 't Oudsaksisch, 't Vlaamsch en 't Nederlandsch. Behoef ik er bij te voegen, dat van de laatstgenoemde het Nederlandsch alweder zijne dialecten bezit als het Geldersch, het Zeeuwsch, het Groningsch, die zich intusschen alle vergenoegen met eene ondergeschikte rol en den voorrang aan het uitnemendste hunner, het Hollandsch, laten?”
Dus H.E. Moltzer, Groningen, April 71, in De Taal- en letterbode, onder redactie van Dr. E. Verwijs en Dr. P.J. Cosijn. Tweede jaargang. Vierde aflevering. Haarlem, de erven Bohn. 1871 blz. 246.[4]
Zoo, volgens Moltzer:
1° Het Vlaamsch maakt deel van de nederduitsche taalgroep.
2° Het Vlaamsch maakt deel van dien groep, met en neffens het Angelsaksisch, het Friesch, 't Oudsaksisch en 't Nederlandsch.
3° Het Vlaamsch en is geen dialect van 't Nederlandsch.
4°Het Hollandsch is een, en 't uitnemendste dialect van 't Nederlandsch.
5° De “ondergeschikte rol” waarmede al de dialecten van liet Nederlandsch “zich vergenoegen” en de "voorrang” dien zij “aan het uitnemendste hunner, het Hollandsch, laten”, die rol, dat laten en verbindt noch en past het Vlaamsch niet.