1. Wvl. Idiot. bl.1459 en 170. Borgtag = borgte, leeftag = leefte, belooftag = belofte, en bij Kil. weedagh. - R. d. H. 11 Augusti 1877[3]
2. Een kabaes van e vrouwmensch?
Kadijster = aars. op zijnen kadijster vallen. Iemand op zijnen kadijster geven.
Op zijn ka-foor zijn (= être à temps?)
Kagaaien (Ka-gààien) = trijfelen (Westnieuwkerke)
Kanen[4] = Koolzaadpeulen.
Kalom = lom, bijt in 't ijs (aelst. - Idiot. Schuermans)[5]
Kalissen = vleien, zoet klappen, fleisteren[6] (Kempen. - id.)
Kaleite : rellebelle (Idiot. Schuermans)
Kalongen = réclamations: alles wordt verkocht zonder eenige kalongen. (Leuven. Schuermans.)
Kaluiten : op 't ijs bollen. (Schuermans. - Kil. kalluyten.)[7]
Kamant & kamank, = krank, ziekelijk (aelst, Brabantsch - Schuerm.)
Kamoeskop = stout kind, plaagsteert (Hageland. Schuerm.)
Kamoetje = sausepan (westvlaamsch zegt Schuerm., nonquam audivi.)[8]
Kanarren = al knoterend of grollend. in huis loopen. (Schuerm.)
Kapries = amant, amante, scheers[9] (Brabantsch - Schuerm.)
Kardiezen = eten (Schuerm.) = ka(r)diezen?
We gaan karenkels leggen (waas) = bleuntje stellen[10] om ter verst over een gracht springen (Schuerm.)
Karole = flesch met bier of andere drank (Meetjesland, Schuerm.)
Karossen = faire l'école buissonière[11] (Brabantsch. - Schuerm.)*p1't is er karotje = lawijt (Lier, Schuerm.)
Hij is karuts of karutte (Meetjesland) = rut gespeeld (Schuerm.)
Karwellig of karwillig = vif, pétulant[12] een - peerd, een - jongeling[13] (Hageland, Schuerm.)
Karwits van bier, karwits van koffie = lavasse[14] (rond Thienen, Schuerm.)
Ik kaveer voor hem = ik blijf borge (Limburgsch Sch.)
Kanaaitje = dreelken[15] met den kin (Rouselaere)
Kleem = leem (L. v. Aelst.)
Kapeugel = keuvel (fransch vlaamsch) in een liedje, waar 't rijmt op veugel.[16]
3. Verdreegels, nondum[17]
4. memento[18] Pater Hieron.