<>

1916-07-27 (1 bericht)

> | Donderdag 27 juli. '16.
Gisteren avond om 6 uur ging ik uit. Ik wilde zoo mogelijk even buiten de bebouwde stad het koren eens zien, toch eenmaal dit jaar. Mijn weg leidde door de Leopoldlaan onder het zwaar en breed gewelf der kastagne- en plataanboomen dat geen zonnestraal doorlaat. Wat was de lucht verkwikkend na het lange half ziek thuiszitten, mild en zoel in dat lommer, met het vroolijk uitzicht van den zonneschijn ginder op het door hem verbleekt schijnend gras, aan de uitkanten, langs de slingerpaden met grijze schaduwstipjes, beplekt tusschen de gezifte stralen, die door het lichte loover der sierboomkruintjes speelden. De kinderen draafden stoeiend over het vreugdeplein. Soldaten zaten op de banken of drentelden rasscher achteraankomend twee en drie tegelijk mij voorbij. Verder op den Steenweg nu en dan een open rijtuig waarin een officier met blinkende goudborduursels op de schouders; groote vrachtwagens met "Kaiserlich deutsche Feldpost" daarop. Weinig burgers te zien.
Aan een nieuw café met het opschrift: "Nur für deutsche Kriegsangehörige," achter eene groep pyramidaalvormige van geel en groen gevlekt papenkruid (evonimus) [207]
[207]'Evonimus': de echte Nederlandse benaming is 'kardinaalsmuts'. Lovelings woord 'papenkruid' is verwant aan de Duitse benaming 'pfaffenhut'.
in bakken, zaten een viertal soldaten bij een der tafeltjes. Een jong meisje had glazen aangebracht en bleef bij hen staan. Ze was klein, dun van postuur, zwart van kronkelhaar en droeg een mauve bloeze, waarvan de weerschijn zich op haar guitig aangezichtje harmonisch versmolt met de roze kleur harer wangen.
Een der soldaten zat voorover geheld, de opgetrokken knie met de handen omstrengelend. Hij keek haar aan met een glimlach onder de blonde snor en met een streeling in het oog. Een ander Feldgraue, zijn glas bier in den zwakken zonnestraal monsterend, maakte eene opmerking, ietwat terughoudend of bloo. Het meisje antwoordde vrijpostig en allen schoten in een luiden lach, zij lachte mede triomfant, als uitgelaten van de door haar tegenspraak opgewekte pret.
Zoudt ge niet wanen bij vredestijd in een garnizoenstad te zijn?
Een beetje verder staat een zeer jong soldaat in keurig, nieuw resedagroen uniform bij een volksmeisje, met den rug naar mij toegewend, ik kan haar profiel niet zien. Ze staan heel dicht bijeen, hij met een voet op den trottoir. Ze schijnen over iets te beraadslagen.
"Ja, ja... goed... ja, als ik uit kan van avond," hoor ik haar aarzelend zeggen, terwijl ik voorbijga. Op het Maria-Henrietteplein, waarvan alle zitbanken verdwenen zijn, voor het lang, nieuw, eentonig rood gebouw van St. Pieters Station, heeft een fruitkoopman zijn overdekte tent opgeslagen. De voorraad is wat schraal, onvolwassen peertjes, stekelbeziën, groene slootsen [208]
[208]'Slootse': peul, dikke schil, bolster.
van onrijpe baarnootjes, [209]
[209]'Baarnoot': hazelnoot. De naam is ontleend aan de 'baard' op de vrucht van de hazelaar.
maar toch een hoop gloeiende tomaten, die den toestand van onooglijkheid redden door hun stout roode kleur. "Wie viel?" vraagt een nadertredende soldaat, naar dien hoop wijzend.
"Achtzehn Pfenning 't kilogram," antwoordt de verkooper, een vlaamsche vent.
Zoudt ge niet wanen in Duitschland te zijn?
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB