AMSTERDAM, 10/12 1906.
19, WANNINGSTRAATDoorgezonden
aan De Bom
Hooggeachte Heer Lateur,
Het spyt my toch zoo dat de Bom zyn stukje over u voor Elseviers maar niet afmaakt.[1] Hy heeft my verzocht hem er niet over aan te porren & ik heb hem dat ook beloofd, maar... nu moet ik ook maar wachten en wachten!... Kunt u hem er niet eens naar vragen?[2] Maar zegt u hem dan maar niet dat de maning middelijk van my komt!... Ik verlang oprecht naar het artikel, en velen met mij, o[nder andere] [2]myn groote vriend Kobus van Looy, die u niet minder genegen is dan ik.[3]
En hoe denkt Stijn Streuvels over een bijdrage aan mijn maandschrift, een vertelling over 't uitzicht der dingen, een dorpsgeheim of een avondlyke overmymering? De redacteur zou er zoo zeer dankbaar voor zijn.[4]
Ik hoop eerlang eens iets van u te mogen vernemen, in de eerste plaats dat het u wél gaat, en groet u met eerbied & hartelykheid
(handtekening Herman Robbers)
Annotations
[1]
Een dergelijk stukje van De Bom is ook nooit in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift verschenen.
[2]
Cf. antwoord van Streuvels op 12 december 1906.
[3]
De vriendschapsband tussen Jacobus Van Looy en Streuvels kwam tot stand op het 27ste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres te Kortrijk (20-22 augustus 1902). Over dat congres schreef Streuvels in Avelghem: Ik herinner me echter niet op één enkele zitting van dat congres aanwezig geweest te zijn — we waren enkel gesteld op de vermakelijkheden die er 's avonds plaatsgrepen: liederavonden, toneelvertoningen, muziekuitvoeringen en bijzonder op de lustige bijeenkomsten en bieravonden, waar ik heb kunnen kennis maken met een aantal vooraanstaande personen, letterkundigen uit Brussel en Antwerpen en vooral met de vele Hollanders die ik voor 't eerst te zien kreeg. [...] In 't bijzonder is mij een liefelijke herinnering bijgebleven aan 't gezelschap met Jac. Van Looy — de mij sympatiekste mens die ik ooit 't geluk gehad heb van zijn vriendschap te mogen genieten, die voor mij, met zijn vrouw Titia, het ideale echtpaar vormden in het zuiverste oud-Hollands interieur dat men zich inbeelden kan. Verzameld Werk, IV, p. 1240-1241
Later zou Streuvels nog regelmatig naar Haarlem reizen om er zijn Nederlandse vriend te bezoeken. Na Jacobus' dood in 1930 schreef Streuvels aan De Bom: Ik zou er [Van Looys begrafenis, JD] in elk geval gegaan zijn, maar het telegram van Titia heeft me helaas te laat bereikt. [...] Jacobus was een vriend waarvan ik veel hield, een van degenen die niet zouden mogen vertrekken. brief van 12 maart 1930, geciteerd in H. Speliers, Dag Streuvels, p. 535
[4]
Cf. antwoord van Streuvels op 12 december 1906.
