FRANK·LATEUR
Terwijl het aldoor maar regent zit ik prettig prentjes te kijken 't geen wel de beste menschelijke bezigheid is. Dat wil zeggen:
Elsev[ier] heb ik in goeden staat ontvangen en beleef er plezier aan.
[1] Neen, van
Veen ontv[ing] ik heel zelden of nooit een bespreking over mijn werk
[2] — ik moet daar bij toeval op komen! Dat heeft ook zijne aardigheid. Met mijn
art[ikel] in
Rodenbach's blad[3] wilde ik niemand onrecht aandoen — alleen: het stuk was geschreven voor Vlaandersche Vlamingen die wat te veel dwepen met
R[odenbach] als dichter en hem te weinig waardeeren als werker en wekker van
Vl[aanderen]! Dàt moest eens gezegd en daartoe gebruikte ik de gelegenheid
Uyldert-
Van Offel!
[4] Naderhand eerst zag ik mijn ongelijk in en dàt wordt goedgemaakt in het
eerstv[olgende] n[umme]r dat ik U sturen zal.
[5]
Zoogauw de regen ophoudt ga ik
n[aa]r Tieghem onzen schildersbaas gaan spreken
[6] — alles komt wel in orde: ik heb een Brusselschen
photo[graaf] in 't oog die zijn werk goed zal doen — en ik zal maken klaar te zijn met de copie tegen dat de platen gereed komen.
Vader
Haspels zal wel raar opgekeken hebben!
[7] 't Doet me geen plezier voor hem maar wel voor
Scharten!
Mane & vrouw zijn hier nu aangekondigd
v[oo]r maandag!!
[8]
Genegen groeten ook aan de vrouw voor ons 4!
[9]
Uw (handtekening Stijn Streuvels)
Annotations
[3]
Op 21, 22 en 23 augustus 1909 vierde men te Roeselare het halfeeuwfeest van de geboorte van Albrecht Rodenbach. Ter gelegenheid daarvan werd er een veertiendaags
Rodenbachsblad uitgebracht, dat verscheen van 4 april tot 15 augustus 1909 (12 nummers; de laatste 3 nummers verschenen wekelijks) en dat in opdracht van het Rodenbachcomité gedrukt werd door Jules De Meester, de bekende drukker-uitgever van Gezelle en Rodenbach.
[4]
Streuvels had in het nummer van 27 juni (nr. 7) van
Rodenbachsblad een artikel geschreven onder de titel '
Rodenbach in Holland':
De Hollanders snappen onzen Rodenbach niet! werd hier meer dan eens onder vrienden vermond [...] Maar menigen onder ons zou nog grooter oogen opzetten moesten zij vernemen hoe Rodenbach daar in 't Noorden overtijd toegetakeld werd! Streuvels doelt hier op een artikel van de Nederlander Maurits Uyldert in
De Beweging, die ergens had gehoord dat Rodenbach werd vergeleken met Jacques Perk en die dat ongehoord vond. Hij deed dan ook zijn uiterste best om Rodenbach van zijn voetstuk te stoten en deed zijn verzen af als
onrijp jeugdwerk. Streuvels zocht een verklaring:
Hoe te verklaren nu den wanklank in het hooggestemd orkest van algemeenen lof en bewondering? Eenvoudig hieruit, meen ik: omdat de zaak uit een verschillig standpunt beschouwd wordt. [...] De ééne beoordeelaar mag niet enkel de verzen bekijken om den dichter te veroordeelen en de andere mag niet enkel van verzen spreken als hij alleen den dichter bekeken heeft. Zóó is, meen ik, het misverstand te verklaren.' De Hollanders, zegt Streuvels, hebben geen ontvoogdingsstrijd gekend, zoals wij hier in het Zuiden, en begrijpen Rodenbach niet. Ze concentreren zich enkel op de esthetische kant van de zaak. Verder vroeg hij zich af 'of we Rodenbach niet te zeer als onze Dichter beschouwd hadden en onze buren hem ontdekken moesten eer hij gereed gemaakt was voor de... exportatie?? omdat wij te zeer gewend waren hem in één adem als Dichter én levenwekker uit te roepen en 't eene zonder 't ander nooit beschouwd hebben? Streuvels stelde dat men Rodenbach moest stellen in zijn
tijd en omgeving met de lucht waarin hij geleefd en gewerkt heeft [en dat men] het geleverde werk [moet] weten te onderscheiden van de belofte die erin vervat was. [...] [O]m zijn werk voor 't aanschijn van heel Nederland te brengen moest er meer op gelet: dat men bij onbekenden maar met alle bescheidenheid... over wonderkinderen spreken mag en dat alle genialiteit die in een schone belofte vergaan is, voor vreemden van weinig tel is. Hij citeerde ook een wederwoord van (de Vlaming) Edmond Van Offel in
Groot Nederland:
Die figuur van R[odenbach] echter is van deze welke men in haar geheel dient te kennen om haar waarlijk te kunnen liefhebben.
[5]
Stijn Streuvels, 'Verantwoording' in
Rodenbachsblad, 1 (1909), 8 (11 juli). In dit nummer nuanceerde Streuvels zijn standpunt:
Tot mijn ongelijk moet ik bekennen dat ook mijn opstel: "Rodenbach in Holland" aanleiding geven kan tot [...] misverstand en om te vermijden dus dat er door mijne schuld verwarring ontsta en de feeststemming gestoord worde, meen ik goed te doen met een woord uitleg mijn vooruitgezette meening wat nader toe te lichten en alzoo alle nuttelooze staartjes af te snijden. Eerst en vooral: mijn opstel werd geschreven voor de Vlamingen van Vlaanderen, niet voor Hollanders. [...] In één woord: ik wilde beweren dat we ons niet moeten bekommeren om 't geen men ginder hoog over de verzen van onzen "Berten" zegde of hoe men erover dacht. 't Gevoel en de verschijning van Rodenbach is alleen en bijzonderlijk van beteekenis voor Vlaanderen en voor de Vlamingen. [...] Bij nader inzicht echter schijnt me de titel "R[odenbach] in Holland" voor mijn opstel wat te breed en te algemeen... Streuvels schreef verder dat Uyldert nagenoeg alleen staat met zijn mening, ook in Nederland, en hij geeft een opsomming van positieve besprekingen van Rodenbachs werk (o.m. door Herman Robbers). Hij besloot:
Maar ik herhaal het: méér dan den Dichter hebben wij Vlamingen, den Held en den Werker te vieren! Wat heeft er voor ons de grootste beteekenis?! Mettertijd moet Rodenbach worden: het Symbool van Vlaanderens ontwaking!
[6]
Valerius De Saedeleer: cf. brief van Robbers aan Streuvels van
3 juli 1909.
[7]
Streuvels reageert hier op Robbers' vraag in zijn brief aan Streuvels van
3 juli 1909. In
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (19 (1909), 38, p. 65-70) besprak Robbers de verhalenbundel
Onder den Brandaris van G.F. Haspels. Hij nam daarin stelling tegen een zekere Scharten, die in
De Gids het werk de hemel in had geprezen. Robbers deed in zijn recensie
(v)ooraf een bekentenis. Dit is de eerste maal dat ik een boek van den heer Haspels heb gelezen. Moet ik mij daarover schamen? Ben ik niet op de hoogte van de moderne nederlandsche litteratuur? Is het beste mij onbekend gebleven? Men zou het meenen, als men Scharten's geestdriftige aankondiging, in den Gids van Maart, gelezen en... geloofd heeft. Robbers was echter niet zo goedgelovig:
Als Scharten gelijk heeft en Haspels zijn tijd vooruit is — nu dan zou daardoor bewezen zijn, dat de litteratuurgeschiedenis een kringloop maakt en wij over een jaar of wat vrijwel precies terugkrijgen, wat we veertig jaar geleden al ruimschoots hebben genoten. Hij gaf toe:
(d)e novelle "Onder de Brandaris" bevat mooie bladzijden, maar daarnaast vond hij toch vooral veel
foutjes en
slappigheden. Robbers dreef de spot met enkele gewrongen vergelijkingen, genre
het dorpje wrijft zich de vuisten in de oogen.
[9]
Stijn Streuvels, zijn vrouw Alida Staelens en de 2 kinderen Paula en Paul Lateur.