15-XI-11
Weerde,
Ben zeer vereerd en verheugd met en om uw vriendelijk verzoek.[1] Den maandag zit ik inderdaad al vast, maar voor woensdag-avond weet ik tot hiertoe van geen belet en 't zou mij waarlijk hoogst aangenaam zijn van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken. Maar eene ontvangst met plechtpleging ofte ceremonie, wàt?! nee-zulle![2] ik bleef nog liever steken ergens tusschen Enkhuizen en Stavoren![3] Van oude kennissen ben ik wel niet bang — voor nieuwe wel! —, maar hoe minder volk, hoe gezelliger. Als Jacobus er kon zijn, dàt ware me natuurlijk hoogst aangenaam — . maar als er omslag gemaakt wordt, ben ik op den stond... onzichtbaar — Ik breng u — als ik nog een paar dagen ongestoord mag werken — een treffelijk stukje meê voor Elsevier's —.[4]
Groete intusschen
U beiden en tot Ziens
U beiden en tot Ziens
Uw (handtekening Stijn Streuvels)
Annotations
[1]
Geen verdere informatie door het ontbreken van voorafgaande brieven. Robbers heeft Streuvels vermoedelijk verzocht een lezing te komen houden in Amsterdam.
[2]
Streuvels was een verstokt 'anti-vierder'. Reeds op 17 februari 1911 schreef hij aan De Bom: [...] Maar... ik ben tegen 't vieren in 't algemeen — ook tegen 't vieren van me-zelf. Allemaal literatuurtjes-spel [...] geciteerd in K. Smits, 'Een aardig bundeltje brieven'. Stijn Streuvels en Emmanuel de Bom: De briefwisseling van de jaren 1900-1914, p. 409
In 1931 zou hij (ietwat genuanceerder) schrijven: Wat mij betreft, ik help geern vieren, dat doet deugd aan 't hart, maar van 'gevierd worden' heb ik een heiligen schrik, tenzij ik er niet moet bij aanwezig zijn. L. Schepens, Uit lust-met-de-penne, p. 274
[3]
Tussen Enkhuizen en Stavoren ligt het IJsselmeer, dat met een veerboot kan overgevaren worden.
[4]
Dit resulteerde in: Stijn Streuvels, Een beroerde maandag.