VOORZITTER:
Letterkundige
't Lijsternest
Ingooigem.
< | Resultaat 1080 van 2531 | > |
---|
Brom, Gerard (° Utrecht, 1882-04-17 - ✝ Wijchen, 1959-11-30)
Pseudoniem: DRAGER, Bartel.
Nederlands kunsthistoricus en literator.
Hij studeerde korte tijd medicijnen, daarna Nederlandse letteren, werd leraar en verbleef van 1911 tot 1913 in Italië. Vroom katholiek, sociaal vooruitstrevend, werd Brom een leidinggevende figuur in de katholieke studentenbeweging, drankbestrijding en culturele emancipatie, welke laatste haar orgaan had in het maandschrift De Beiaard, waarvan Brom de belangrijkste redacteur was. Vanaf 1923 was hij hoogleraar te Nijmegen, eerst in de kunstgeschiedenis, later in de Nederlandse letterkunde. Zijn studies, geschreven in een beeldende, soms wat impressionistische stijl, hebben vaak een apologetische strekking.
Saverys, Albert (° Deinze, 1886-05-12 - ✝ Petegem-aan-de-Leie, 1964-04-29)
Kunstschilder en aquarellist, vriend van Stijn Streuvels.
Albert Saverys, die vaak in Frankrijk werkte, volgde een opleiding aan de Academie te Gent, o.m. bij J. Delvin en G. Minne. Werkte mee in de drukkerij-uitgeverij De Eikelaar, was daarvoor reeds lange tijd medewerker van de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene. Hij werd professor aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Zijn vroege werk is pointillistisch, maar hij ging al snel over op een persoonlijke stijl, die gekenmerkt wordt door een vlotte schilderwijze en een eigen koloriet, d.w.z. het effect van de gezamenlijke kleuren van het kunstwerk. Saverys' oeuvre omvat zowel landschappen (voornamelijk van de Leiestreek), stillevens als bloemstukken en straalt een oppervlakkige levensblijheid uit en bereikt door de innemendheid van de onderwerpen en de trefzekere penseelvoering decoratieve effecten.
Sobry, Paul (° Ieper, 1895-06-16 - ✝ Leuven, 1954-01-25)
Priester, retoricaleraar, hoogleraar aan de Leuvense universiteit.
Sobry volgde humanioria aan het bisschoppelijk college in Ieper, de stad waar zijn vader burgemeester was. Daarna studeerde Sobry filosofie aan het Klein Seminarie van Roeselare. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verbleef hij tot januari 1915 in Londen, daarna in het Ierse Limerick waar hij zijn studies tot eind 1915 voortzette. Toen werd hij als brancardier naar het front gestuurd, onder andere in Diksmuide en Steenstrate. Hij kwam er in contact met Cyriel Verschaeve. Na de oorlog was hij getuige ter ontlasting bij het proces van Houthakker Maurits Geerardyn. In 1919 zette Sobry zijn studie voort aan het Grootseminarie in Brugge. Drie jaar later werd hij tot priester gewijd. Van 1922 tot 1924 volgde hij de kandidaturen klassieke filologie in Leuven. Sobry was tot 1928 lid van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond, waar hij de extreme vleugel verdedigde. Van 1924 tot 1931 was hij retoricaleraar aan het Klein Seminarie van Roeselare. In 1931 ging hij studeren aan de universiteiten van Nijmegen, Münster, Oxford, Cambridge, Heidelberg, Straatsburg en Birmingham. Drie jaar later promoveerde hij tot doctor in de moderne letteren en werd tot hoogleraar benoemd aan de Leuvense universiteit. Hij doceerde er onder meer vergelijkende literatuurgeschiedenis, moderne Nederlandse letterkunde en esthetica. Een jaar later werd hij docent aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen, waarvan hij van 1945 tot 1949 rector was. Vanaf 1938 was Sobry voorzitter van het literair genootschap Met Tijd en Vlijt. Hij werkte aan tal van tijdschriften mee waaronder Dietsche Warande en Belfort, Nieuw Vlaanderen (1934-1944), Universitas, Ons Leven, Boekengids. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Sobry gemobiliseerd als aalmoezenier en maakte hij de exodus naar Frankrijk mee. In het eerste oorlogsjaar werkte hij nog sporadisch aan Nieuw Vlaanderen mee en maakte hij deel uit van een groep Leuvense academici die studiewerk voor de naoorlog verrichtte. In 1942 werd hij benoemd tot erekanunnik van het bisdom Brugge. In 1947 trad hij toe tot de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (waarvan hij vijf jaar later voorzitter werd) en tot de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. In 1952 was hij gastdocent aan de universiteit van Washington. Bij zijn terugkeer richtte hij te Leuven het Instituut voor Literatuurwetenschap op.
Streuvels, Stijn (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)
Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.
Van Duinkerken, Anton (° Bergen op Zoom, 1903-01-02 - ✝ Nijmegen, 1968-07-27)
Pseudoniem van Willem Asselbergs.
Journalist, hoogleraar.
Asselbergs verbleef in het seminarie, was ook een korte tijd in het missiehuis in Scheut, studeerde aan de Rooms-Katholieke Leergangen in Tilburg, werd journalist bij De Tijd en in 1940 bijzonder hoogleraar in de Vondelstudie in Leiden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef Asselbergs enkele maanden als gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Kort na de bevrijding onderwierp hij zich aan het tegen de Partij van de Arbeid gerichte Mandement van de Nederlandse bisschoppen. In 1948 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis aan de Maastrichtse Academie en in 1952 hoogleraar in de Nederlandse en de algemene letterkunde in Nijmegen. In 1949 werd hij benoemd tot erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.
Asselbergs behoort tot de Noord-Nederlanders die in de 20ste eeuw groot aandeel hebben gehad in de groeiende Vlaams-Nederlandse culturele integratie. Hij was al vroeg vertrouwd met het Brabantse gebied over de landsgrenzen. In zijn jeugd maakte hij talrijke voettochten door het Belgische deel van het oude hertogdom Brabant, dat voor hem een eenheid had behouden. Latere reizen door de Zuidelijke Nederlanden, Frans-Vlaanderen inbegrepen, verdiepten zijn kennis van de Vlaamse steden, dorpen, abdijen, monumenten, musea, bibliotheken en pittoreske eigenaardigheden.
In zijn vroegste opstellen overheerst een met het Zuiden verwant levensgevoel: levenslust, ruimhartigheid, gemoedelijkheid en ook zin voor exuberante feestelijkheid dacht hij in Vlaanderen meer te vinden dan in het Noorden. In die zin huldigt hij in zijn beschouwingen over Rubens, Vondel, Felix Timmermans de van levensvreugde stralende en pralende Zuid-Nederlandse mens. Onder invloed van het rooms-katholieke Kamerlid Hendrik Moller voelde hij bovendien als cultureel Groot-Nederlander én als katholiek grote waardering voor de artistiek-religieuze rijkdom van de Nederlandse literatuur, die tot in de 17de eeuw hoofdzakelijk in Vlaanderen te situeren is. Zijn essays over de dichters van de Middeleeuwen en de Contrareformatie willen vooral het Noorden bekeren tot een verruiming van het nationale bewustzijn en een ruimer, meer algemeen-Nederlands inzicht in de literatuurgeschiedenis.
De algemeen-Nederlandse gerichtheid van het mee door hem gestichte tijdschrift De Gemeenschap (1925-1941) werd grotendeels door hem geïnspireerd. Zijn gedichten uit die jaren tonen de invloed van het Vlaamse humanitair expressionisme. Opvoeding, ruimhartigheid, historisch besef brachten hem ertoe te verkondigen dat de verlevendiging van het besef van historische eenheid "de roeping van de hedendaagse Nederlander" is.
Als militant verdediger van het Groot-Nederlandse cultuurideaal bestreed hij subnationale bewustzijnsbeperking: enerzijds de beslotenheid van 'gehalveerde cultuur onder Hollandse hegemonie', anderzijds elk Vlaams particularisme. Op politiek gebied maande hij tot voorzichtigheid. Toch voorspelde hij dat de culturele toenadering politieke gevolgen zou hebben. Hij ried de politieke flaminganten "omzichtige voorlichting" in Nederland aan. Helemaal akkoord met de gedragslijn die Jozef Alberdingk Thijm op de Nederlandse congressen en elders had aangenomen wilde hij zich niet in de Vlaams-Belgische politieke twisten mengen of er zich over uitspreken. Wel trad hij veelvuldig in Vlaanderen op als spreker, onder andere voor de Volksuniversiteit Herman van den Reeck, en werkte hij mee aan Dietsche Warande en Belfort. Als briljant redenaar en geestig improvisator heeft hij in honderden toespraken opgewekt tot samenhorigheidsgevoel en blijk gegeven van grondige kennis van Vlaanderens cultuurgeschiedenis, gevoeligheden en taal. In De Tijd en Elseviers Weekblad en in talrijke tijdschriften, ook Vlaamse, vroeg hij voortdurend aandacht voor Zuid-Nederlandse literatuur en geestesleven. Zijn in boekvorm verschenen studies over Vlaamse auteurs, zijn inbreng in de uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag en zijn stimulerend voorzitterschap van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren bewijzen zijn geëngageerde belangstelling voor Vlaanderen en voor de culturele integratie.
De Leuvense universiteit verleende de nog jonge, maar gezagsgetrouwe katholieke publicist Asselbergs, die als een fel tegenstander van het nationaal-socialisme en van het antisemitisme naar voren was getreden, al in 1937 een eredoctoraat, tegelijk met Maria Belpaire, Gerard Brom, Stijn Streuvels en Cyriel Verschaeve: een huldebetoon dat duidelijk een signaal was dat het Belgische episcopaat enerzijds instemde met het streven naar een herstel van de politieke eenheid onder de Vlaamsgezinde katholieken en anderzijds niet zonder bezorgdheid tegen bepaalde toenaderingen tussen Vlaamse en Duitse intellectuelen aankeek.
In 1943 behoorde Asselbergs tot een groep Noord-Nederlanders die in illegale bijeenkomsten in Amsterdam van gedachten wisselden over de toekomst van Vlaanderen en Nederland na de nederlaag van het nationaal-socialistische Duitsland. Uit de besprekingen groeide de Nederlands-Vlaamse Vereniging Noord en Zuid, waarvan Asselbergs in 1945 voorzittter werd van de afdeling Amsterdam en in 1947 voorzitter van het overkoepelend bestuur.
Verschaeve, Cyriel (° Ardooie, 1874-04-30 - ✝ Solbad Hall, 1949-11-08)
Pseudoniemen: Droevaert, J.V.H., I. Oorda, Peisere, Zeemeeuwe.
Vlaams-nationalistisch priester en leraar te Tielt, waar hij nog les gaf aan Joris Lannoo, en een grote invloed op hem heeft uitgeoefend. Verschaeve speelde een belangrijke rol in de Vlaamse studentenbeweging AVKS, die hij in een nationalistische richting stuurde. Tijdens de oorlog werd zijn kapelanij een drukke ontmoetingsplaats voor vele jonge Vlaamse soldaten, intellectuelen zowel als volksjongens. Hij werd hoe langer hoe radicaler, o.a. in zijn steun aan de Frontbeweging en in zijn briefwisseling met Joris Van Severen. Hij publiceerde enkele bijdragen in Vlaanderen (1922-1923). Vanaf 1924 werd er bij bisschop Waffelaert aangedrongen op maatregelen tegen Verschaeves groeiende invloed op de studenten-beweging. De bisschoppelijke veroordeling van het Vlaams-nationalisme van 11.10.1925 betrof dan ook in grote mate precies Verschaeve. Hierna evolueerde hij nog meer in scherp anti-Belgische zin. Vanaf WOII werd hij, als idealistische en compromisloze dwepersnatuur, een idool in kringen van Vlaamsgezinde, katholieke intellectuelen. Daarnaast schreef hij ook een breedvoerig en omvangrijk literair oeuvre; hij was zowel dichter, essayist als dramaturg.
Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, met zetel te Gent (vanaf 1972 Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) werd bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1886 opgericht en was de eerste officiële instelling (een genootschap van maximaal dertig leden), die speciaal in het leven werd geroepen om de (studie van de) Nederlandse taal- en letterkunde in België te bevorderen.
Vereniging van Letterkundigen
De (Nederlandse) Vereniging van Letterkundigen (VvL) werd op 15 februari 1905 door 38 schrijvers uit het Nederlandse taalgebied opgericht met als doel de bloei der letteren te bevorderen. Herman Robbers was één van de stichtende leden. Hij kende de uitgeverswereld van binnenuit en zette zich o.a. in voor een betere bescherming van de auteursrechten. De Nederlandse Vereniging zorgde verder voor de oprichting van een Ondersteuningsfonds voor beginnende schrijvers en stelde een modelcontract op. Om één en ander al meteen aan te vatten had het bestuur zich reeds in verbinding gesteld met het Bestuur van de Uitgeversbond om tot een uniform contract tussen uitgever en auteur te geraken; er werd een commissie belast met het ontwerpen van een reglement voor een ondersteuningsfonds en een andere commissie zou adviezen verstrekken omtrent auteurswet en aansluiting bij de Berner Conventie. Herman Robbers richtte een oproep tot de Vlaamse auteurs tot aansluiting bij de VVL. Op 6 april 1907 belegden de promotoren in het Antwerpse hotel Terminus een voorbereidende vergadering ter oprichting van een Vlaamse Vereniging. Een omzendbrief strekkende tot het oprichten van een zustervereniging die nauw met de Nederlandse VVL zou samenwerken en die als een vakvereniging zou fungeren, werd verspreid.