<Resultaat 2032 van 2531

>

BLIJDE-INKOMSTSTRAAT 75

De Heer Stijn Streuvels,
"Het Lijsternest",
Ingooigem.

U.-A.3/A./G.
Welgeachte Heer Streuvels,
Ik mocht tot hiertoe geen antwoord ontvangen op mijn brief van 30 April, waarin ik U vroeg om uw medewerking aan de Gulden Reeks boeken die wij in 1950, bij gelegenheid der 75e verjaring van het Davidsfonds, wensen uit te geven.[1] Ik had U daarover nog nader willen spreken op het weekend van "Dietse Warande en Belfort" bij Duribreux te Mariakerke,[2] maar toen ik U zo zag opgaan in de drukte en het jonge leven aldaar, en U zo geëntoureerd zag, ben ik maar liever niet over "zaken" komen praten. Het zal U wellicht verwonderd hebben; dat is de uitleg.
Nest Claes zegde mij bij 't scheiden dat hijzelf met U gesproken had; zijn [manuscript] is al binnen en hij is enthousiast voor het opzet;[3] hij suggereert zelfs een auteursvergadering bij gelegenheid van de... feestelijkheden die althans zouden moeten plaats grijpen. U hebt hem geantwoord, zo deelde hij mij mee, dat ik te weinig tijd liet om met een boek klaar te komen.
Als ik daaruit mag afleiden dat U in principe voor de zaak te vinden zijt, ben ik met dit antwoord zeer blij, want dan komen we denkelijk klaar. De tijd mag wel langer aanlopen. Wij zoeken maar om tijdig, d[it is] rond Oktober-November, ons uitgavenplan 1950 te kunnen mededelen; als wij dan nu vaste toezegging hebben, met eerstdaags titel en vermoedelijke omvang, en op tijd een korte inhoud en een tekstproeve ten behoeve van de reklame, kunnen er bij "einde Augustus-begin September" nog wel 4-5 maand bij voor de inlevering van het handschrift.
Voor uw inlichting deel ik U mede dat Claes en Weyts hun handschrift reeds klaar hebben,[4] — dat Albe, Boschvogel en Anton Van de Velde vast hebben toegezegd,[5] — dat Demedts en Duribreux wel enigszins aarzelen,[6] — ook om de korte tijd, maar dan in toeschietelijke zin, zodat ik alle kans zie bij hen, — alleen Van Hemeldonck en Inghelram zeggen bepaald dat ze niet klaar komen,[7] maar ik heb het oog op Pol Lebeau, die ook aan Nest Claes gunstig antwoord gaf,[8] en op Minus van Looi.[9] Kom, het wordt een reeks van gevestigde katholieke auteurs, w[aaronder] wel mindere, maar toch goede reputaties. Maar om ze echt Gulden Reeks te kunnen noemen, ontbreekt nog — Streuvels.
[2]
Ik hoop uw ja-woord te mogen bekomen zonder dat ik de verdiensten van het Davidsfonds met veel eloquentie op een pieterstaal[10] moet zetten. Alleen veroorloof ik mij er U aan te herinneren dat U eens aan onze vriend Ach[iel] Denys z[o]g[enaamd] moet gezegd hebben: dat het Davidsfonds de belangrijkste Vlaamse uitgeverij kon worden. Ik meen dat het dit in zekere zin is, maar dan weer ontbreekt er... Streuvels.
Nu sluit ik dan maar en teken, Welgeachte Heer Streuvels, in de hoop op een gunstig antwoord,[11]
Met oprechte hoogachting,
(handtekening Eduard Amter)
LEUVEN 11.[VI].1949
De Heer Stijn Streuvels,
"Het Lijsternest",
Ingooigem.
 

Annotations

[1] Cf. brief van het Davidsfonds aan Streuvels van 30 april 1949.
[2] Sinds het bestaan van de literaire weekends van Dietsche Warande en Belfort was Streuvels een vaste gast op deze ontmoetingsdagen. Het eerste weekend vond plaats in 1949 bij Gaston Duribreux in Mariakerke. J. Florquin, Mijn Streuvelsboek, p. 160
[3] Van Ernest Claes verscheen in de Gulden Reeks: Ernest Claes, Studentenkosthuis Bij Fien Janssens.
[4] Van Staf Weyts verscheen in de Gulden Reeks: Staf Weyts, Langs de boord der rivier.
[5] Van Albe verscheen in de Gulden Reeks: Albe, Orpheus.
Van Boschvogel verscheen in de Gulden Reeks: F.R. Boschvogel, Uw glanzende vlechten, Amarilla.
Van Van de Velde verscheen in de Gulden Reeks: Anton Van de Velde, Met permissie...: roman.
[6] Van Gaston Duribreux verscheen in de Gulden Reeks: Gaston Duribreux, Het gouden zeil.
Pas in 1957 verscheen: André Demedts, Neerslag der dagen.
[7] In 1950 verscheen nochtans van Daan Inghelram: De graven. Bandversiering van Joris Amter. Leuven, Davidsfonds, 1950. Gulden reeks van het Davidsfonds, 380.
Van Emiel Van Hemeldonck verscheen pas in 1956: Voghelensanck.
[8] Van Paul Lebeau is geen boek verschenen in de Gulden reeks van het Davidsfonds.
[9] Van Minus van Looi is geen boek verschenen in de Gulden reeks van het Davidsfonds.
[10] pied de stal
[11] Cf. verder de brief van het Davidsfonds aan Streuvels van 21 juni 1949.

Register

Naam - persoon

Albe (° Mechelen, 1902-06-08 - ✝ Brussel, 1973-10-10)

Pseudoniem van JOOSTENS, Renaat Antoon.

Schrijver.

Albe heeft als Vlaams schrijver heel wat aanzien verworven met de bundel Paradijsvogel (1931). Hoewel zijn inspiratie grote verscheidenheid bood, was hij in de eerste plaats dichter van intellectualistisch-religieuze poëzie, o.a. Van adellijken bloede (1942) en Groenendaalsche clausuren (1947). Hij schreef ook verhalen, romans, toneelstukken, reisnotities en hij had een ruim publiek als jeugdschrijver onder de schuilnaam Kapitein Zeldenthuis. Hij wijdde een essay en belangrijke notities (Andalusisch dagboek, 1964) aan Federico Garcia Lorca.

Boschvogel, F.R. (° Aartrijke, 1902-09-22)

Pseudoniem van: RAMON, Frans Lodewijk Jozef.

Vlaams schrijver, onderwijzer, later leraar.

Hij schreef historische romans, geromantiseerde levensbeschrijvingen en verhalen voor de jeugd. Zijn belangrijkste werk, Het hof der drie koningen, speelt ten tijde van Alva en de Tiende penning.

Claes, Ernest (° Zichem, 1885-10-24 - ✝ Ukkel, 1968-09-02)

Vlaams schrijver en letterkundige.

Claes promoveerde tot doctor met een dissertatie over Potgieter (1910). Hij werd journalist, in 1913 trad hij in dienst als ambtenaar bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers (tot 1951) en hij streed tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij is één van de meest gelezen en meest vertaalde Vlaamse schrijvers. Hij schreef, vaak humoristisch, liefst over zijn geboortestreek, de omgeving van Zichem. Daar situeert zich ook zijn meest bekende boek De Witte (1920, verfilmd in 1934). Naast levensechte en grappige verhalen (Sichemsche Novellen, 1921), schreef hij ook ontroerende werken (Jeugd, 1940; De moeder en de drie soldaten, 1939). Hij blonk uit in de kunst van het typeren (Wannes Raps, 1926; Pastoor Campens zaliger, 1935) en enkele malen ook in stilistische bekwaamheid (Floere het fluwijn, 1950).

Demedts, André (° Sint-Baafs-Vijve, 1906-08-08 - ✝ Oudenaarde, 1992-11-04)

Dichter, romanschrijver, leraar.

Demedts volgde lager secundair onderwijs aan het Sint-Lievenscollege te Gent (1918-1919) en aan de handelsafdeling van het Sint-Amandscollege te Kortrijk (1919-1921). Hij diende toen noodgedwongen thuis te blijven om als landbouwer te werken op de ouderlijke hoeve, maar bekwaamde zich verder door zelfstudie. In die jaren publiceerde hij zijn eerste dichtbundels, verhalen en romans. Via een bekwaamheidsproef voor een Examencommissie werd hij in 1937 leraar aan de Vrije Hogere Technische Handelsschool te Waregem, tot 1949. Daarna was hij tot aan zijn pensionering in 1971 diensthoofd van Belgische Radio en Televisieomroep-West-Vlaanderen te Kortrijk, waar hij sinds 1953 woonachtig was.

Demedts was een veelzijdige persoonlijkheid en een ongemeen productief auteur: op zijn naam staan meer dan zeventig publicaties in boekvorm, naast honderden bijdragen in verzamelwerken, tijdschriften, periodieken en kranten. In 1962 werd hij verkozen tot lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en in 1990 werd hem de Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan toegekend. Bovendien was Demedts werkzaam op zovele terreinen van het culturele leven dat hij in Vlaanderen tot een van de belangrijkste cultuurdragers mag gerekend worden in de voorbije halve eeuw. Zijn literair werk is niet te scheiden van zijn daadwerkelijke inzet, van zijn sociale, religieuze en volksnationale bewogenheid. In de centrale thematiek van het geluk, die zijn proza domineert, speelt ook de ontvoogdingsgedachte een belangrijke rol. Demedts was van oordeel dat de ontwikkeling van een volksgemeenschap zowel materiële voorwaarden als geestelijke ontplooiing impliceert. Onrechtstreeks verwerkte hij in zijn romans en verhalen deze doelstellingen van de Vlaamse Beweging. In zijn eigentijdse romans gebeurt dat tegen de achtergrond van een Vlaanderen waarin de overgang van een agrarische naar een meer geïndustrialiseerde wereld zichtbaar wordt. Meer specifiek vormt het probleem van collaboratie en repressie in Vlaanderen een wezenlijk bestanddeel in De levenden en de doden (1959). Veertien-achttien (1985) brengt in feite een kroniek van de Eerste Wereldoorlog, met onder andere het ontstaan van het activisme en de Frontbeweging en de toenemende spanning tussen gematigden en radicalen.

Van 1927 tot 1937 was hij als bezieler van studiekringen betrokken bij de plaatselijke en gewestelijke werking. In die jaren, onder invloed van Cyriel Verschaeve, maar nog meer in het spoor en naar het voorbeeld van Hugo Verriest, was hij van oordeel dat de ontvoogding van een volk niet mogelijk is zonder geestelijke en culturele verheffing. Tijdens zijn

leraarschap, inclusief de oorlogsjaren, zette hij zijn literaire en culturele bedrijvigheid voort. Hij nam deel aan Cultuurdagen, werkte mee aan bladen als Nieuw Vlaanderen en Volk en Kultuur, en werk van hem werd in het Duits vertaald. Dat bezorgde hem bij de bevrijding in 1944 enige moeilijkheden. Demedts werd van 13 tot 24 oktober vastgehouden en nadien weer vrijgelaten. Deze ervaring sterkte hem in zijn inzet voor de Vlaamse strijd.

Via het Stijn Streuvels-nummer van Dietsche Warande en Belfort (1946) kwam hij in contact met de Frans-Vlaming Pierre Berteloot. Deze ontmoeting lag aan de basis van zijn blijvende actie voor Frans-Vlaanderen. Onder zijn voorzitterschap vond te Waregem op 25 juli 1948 de eerste ontmoetingsdag met Frans-Vlamingen plaats. Deze leidde tot de oprichting van de Frans-Vlaamse Cultuurdagen en van het Komitee voor Frans-Vlaanderen.

In 1952 was hij medeoprichter van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, dat het tijdschrift West-Vlaanderen (thans Vlaanderen) uitgeeft. In 1957 werd het algemeen-Nederlands cultureel tijdschrift Ons Erfdeel opgericht, waarvan Jozef Deleu de hoofdredacteur is. Demedts was de inspirator en wordt beschouwd als de geestelijke vader ervan. Als lid (sinds 1959) van de Kultuurraad voor Vlaanderen zette hij zich onder meer in 1962 effectief in voor het behoud van de streek Komen-Moeskroen binnen het Vlaamse landsgedeelte. Toen de faciliteiten er later niet werden toegepast, was hij in 1971 de inspirator van het tijdschrift Ons Kanton. In 1965 werd hij lid van het IJzerbedevaartcomité en in 1966 schreef hij in Ons Erfdeel in verband met de splitsing van de Leuvense universiteit een zeer vrijmoedig artikel dat een directe invloed had op de verklaring die Mgr. Emiel De Smedt, bisschop van Brugge, daarna aflegde en die tot een spoedige oplossing zou leiden. Een niet te (onder)schatten invloed had Demedts met zijn meer dan drieduizend bezielende voordrachten (onder meer voor het Davidsfonds) over allerlei onderwerpen, inclusief Vlaamse Beweging en Frans-Vlaanderen. Hij hield die zowat overal in Vlaanderen, op culturele congressen in Nederland, Frans-Vlaanderen en Wallonië, in Rome en op rondreizen door het toenmalige Belgisch-Kongo en Zuid-Afrika. In 1970 werd door de Marnixring Kortrijk-Broel een André-Demedtsprijs in het leven geroepen, die jaarlijks wordt toegekend aan mensen of organisaties die zich in zijn geest hebben verdienstelijk gemaakt voor de Groot-Nederlandse cultuur. In 1983 werd de oude pastorie in zijn geboortedorp als A. Demedtshuis geopend: het is een museum, maar naar de wens van Demedts zelf in de eerste plaats een ontmoetingsruimte voor jong en oud en een cultureel centrum.

Denys, Achilles (° Roeselare, 1878-04-10 - ✝ Roeselare, 1933-07-15)

Voorzitter van de Roeselaarse afdeling van het Davidsfonds.

In zijn geboortestad Roeselare was Denys een spilfiguur binnen de Vlaamse Beweging. Hij was er lid van verschillende verenigingen en comités die Vlaamse manifestaties organiseerden. De Vlaamse idelologie trachtte hij aan een katholiek ideaal te koppelen. Zo probeerde hij in het door hem opnieuw ingerichte Katholiek Vlaamsche Landsverbond (KVV) een samenwerking tot stand te brengen tussen Fronters en verdedigers van een minimumprogramma (1920). Onder het pseudoniem 'Nonkel Sarel' schreef hij artikels in De Stemuit het Vaderland en blies de volksalmanak 't Manneke uit de Mane nieuw leven in. Denys ijverde voor het uitbreiden van de Davidsfondsafdelingen in West-Vlaanderen. Vanaf 1922 was hij lid van het hoofdbestuur en in 1930 werd hij voorzitter van de Roeselaarse afdeling.

Duribreux, Gaston (° Oostende, 1903-05-28 - ✝ Oostende, 1986-05-27)

Romanschrijver.

Was van Frans-Vlaamse afkomst. Na zijn middelbaar onderwijs in Oostende volgde Duribreux in Duitsland en Frankrijk een opleiding van vier jaar tot hotelier. In 1927 vestigde hij zich in het Parkhotel te Mariakerke (Oostende). Zijn literair werk wordt gedomineerd door twee thema's. In de romans Bruun (1939), De laatste vissers (1940), De Roeschaard (1943), Het gouden zeil (1950) en Schipper Jarvis (1954) nemen vooral de zee en de visser een centrale plaats in. Het tweede thema is de oorlog: de Eerste Wereldoorlog in de roman De Grote Hemme (1950), een kroniekvormig document rond een nog bestaande hoeve in het vlakke kustlandschap. De Tweede Wereldoorlog is het podium van De zure druiven (1952), een roman die zich afspeelt in de stad Oostende. Collaboratie en verzet komen hier in eenzelfde gezin tot uitbarsting onder jongeren, leraren van hetzelfde college en hun ouders en verwanten. Heldhaftigheid en ascese komen aan weerskanten voor in dit treffende tijdsbeeld, de beste verzetsroman van de weinige die in Vlaanderen verschenen. De afzwakking van het religieus en moreel bewustzijn, een gevolg van beide oorlogen, diepte Duribreux grondig uit in een drietal thesisverhalen, waarmee hij bewust zijn literair werk afsloot.

Inghelram, Daan (° Middelkerke, 1905-07-23 - ✝ Sint-Denijs-Westrem, 2003-09-26)

Schrijver die als leerkracht werkzaam was. Hij is de auteur van jeugdboeken, korte verhalen en romans. Zijn bekendste werk is'Angéliqe' (1948), een magisch-realistische roman.

Lebeau, Paul (° Borgerhout, 1908-06-24 - ✝ Brussel, 1982-10-18)

Leraar-schrijver.

Doctoreerde in 1930 na studies aan het Sint-Jan Berchmanscollege in Antwerpen in de Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Tussen 1931 en 1960 gaf Lebeau les aan diverse athenea en studeerde daarnaast aan de Sorbonne (Parijs) en de universiteit van Berlijn. In 1961 werd hij hoogleraar aan de Sint-Aloysiushogeschool in Brussel. Lebeau is auteur van een aantal romans en novellen. Zijn bekendste werk is Xanthippe (1959). Lebeau was tussen 1928 en 1930 actief in de katholieke Vlaamse studentenbeweging onder meer als redactiesecretaris van Ons Leven (1928-1929). In zijn roman De Zondebok (1947) schetste hij het Leuvense klimaat dat heerste na de rectorale brief (december 1928) waarin de Vlaamse studenten opgedragen werd voor 6 januari 1929 in een schriftelijke verklaring te beloven zich te onthouden van alle anti-Belgische, separatistische en/of pro-activistische initiatieven. Deze roman geldt als een getuigenis van de generatie van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond die moest kiezen tussen Vlaams- nationalisme en katholieke trouw. Ook Voltooid Verleden Tijd bevat herinneringen aan zijn Leuvense periode. Tijdens de bezetting publiceerde Lebeau enkele artikelen in Volk en Staat waarin hij volksverbondenheid en individualisme trachtte te verbinden en waarin hij ook zijn sympathie voor de Nieuwe Orde uitsprak. Verder gaf hij enkele lezingen over de Nederlandse letterkunde in nationaal en Europees verband. Bij de bevrijding werd hij aangehouden. Na de oorlog was Lebeau redacteur van Dietsche Warande en Belfort en bestuurslid van Boekengilde De Clauwaert die de meeste van zijn boeken uitgaf. Hij trad onder het pseudoniem van Lambert Stiers toe tot de redactie van het Vlaams-nationale, culturele maandblad Golfslag (1946-1950). Lebeau was ook zeer actief als literatuurcriticus (van 1955 af in Gazet van Antwerpen). Verder stichtte hij de literaire kring De Tafelronde (1953-1981) en was hij mederedacteur van het gelijknamige tijdschrift. In 1970 werd Lebeau lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde als opvolger van Stijn Streuvels en in januari 1976 werd hij voorzitter van Scriptores Catholici, waar hij een belangrijke rol speelde in de federalisering van deze vereniging. In 1981 ontving Lebeau de onderscheiding van de provincie Antwerpen voor zijn volledig oeuvre. In 1980 gaf Boekengilde De Clauwaert zijn Verzamelde Verhalen uit, waarna het Davidsfonds in 1985 onder de titel Omnibus eveneens verzameld werk uitgaf.

Streuvels, Stijn (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)

Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.

Van Hemeldonck, Emiel (° Zwijndrecht, 1897-11-29 - ✝ Arendonk, 1981-01-13)

Vlaams schrijver.

Van Hemeldonck was inspecteur (1928-1949), daarna hoofdinspecteur (1949-1959) van het Lager Onderwijs. Hij is een veelgelezen en vruchtbaar schrijver van goedgebouwde en boeiend vertelde streekromans die in de Antwerpse Kempen spelen (Dorp in de hei, 1938; Maria, mijn kind, 1944) en van breed opgezette historische romans, ook grotendeels met regionalistische inslag (De cleyne Keyser, 1943). Hij schreef ook een paar geslaagde psychologische romans (Troosteres der bedrukten, 1956; Hier zijn mijn handen, 1959).

Van Looi, Minus (° 1892-04-23 - ✝ 1952-04-23)

'Minus Van Looi' was het pseudoniem van Benjamin van der Voort. Hij was een katholieke volksschrijver uit Tessenderlo. De meeste van zijn werken spelen zich af in zijn geboortestreek.

Van de Velde, Anton (° 1895-07-08 - ✝ 1983-06-21)

Auteur van enkele jeugdboeken en romans, die daarnaast vooral ook actief was als toneelauteur- en regisseur.

Weyts, Staf (° 1909-04-15 - ✝ 1985-01-12)

Vlaamse auteur van poëzie en (vooral) romans, waaronder ook jeugdliteratuur. Zijn werk werd in verscheidene Europese talen vertaald.

Naam - instituut/vereniging

Davidsfonds

Deze culturele en christelijke vereniging werd op 15 januari 1875 door de Leuvense studentenvereniging Met Tijd en Vlijt opgericht. Ze fungeerde als de tegenhanger van het vrijzinnige Willemsfonds en werd genoemd naar Jan-Baptist David. Het Davidsfonds bestaat nog steeds en heeft tot doel de algemene ontwikkeling van het Vlaamse volk te stimuleren. Lannoo hielp in 1913 bij de heroprichting van de Tieltse afdeling, waarvan hij in de zomer van 1928 een bestuursfunctie toegewezen kreeg.