Den 11.12.1935
11 Decemb[er]
'35
Herrn Stijn Streuvels
Ingoyghem
bei Kortrijk
Hochverehrter Herr Streuvels!
Ich habe Ihnen noch zu danken für Ihren liebenswürdigen Brief vom 29. Oktober
[1] und die Übersendung Ihres schönen Werks "
Land & Leven in Vlaanderen". Ich glaube sicherlich, daß wir unter Benützung der zahlreichen Bilder in diesem Buche einen schönen Schutzumschlag für
den Roman herstellen können; ich erwarte die Skizzen unseres Graphikers in den nächsten Tagen. Die Herstellung des Buches selber schreitet gut fort, und ich denke, daß wir
den Roman im Februar ausgeben können.
Daß Sie die Einladungen nach Köln und Berlin
[2] jetzt nicht annehmen konnten, haben wir alle herzlich bedauert, und ich hoffe doch sehr, daß Sie nach Vollendung Ihrer jetzigen Arbeit
[3] sich entschließen werden, einmal den deutschen Einladungen zu folgen.
Herr
Nimtz schickt mir über Fräulein
Schmülling die an Sie gerichteten Briefe von Herrn
Hans Friedrich Blunck (vom 10.11.1935) und von Herrn Ministerialrat
D[okto]r Heinz Wismann (vom 5.12.1935).
[4] Ich möchte dazu eine kurze
Erklärung geben: Ich war im November in Berlin und habe auf der
Reichsschrifttumskammer zwei lange Unterhaltungen mit Herrn
D[okto]r Wismann und seinem ersten Referenten Herrn
D[okto]r Erckmann gehabt.
[2]Ich habe dabei Herrn
D[okto]r Wismann eingehend über die Schwierigkeiten berichtet, die Sie mit Herrn
Pohl gehabt haben, habe ihm auch den von Ihnen gekündigten Vertrag mit
Pohl gezeigt.
[5] Herr
Wismann war von der ganzen Angelegenheit auf das peinlichste berührt und hat mich durch Herrn
D[okto]r Erckmann autorisiert, Herrn
Pohl ausdrücklich zu erklären, daß er den von Ihnen gekündigten Vertrag für untragbar halte und Ihre Kündigung als berechtigt ansehe. Dies ist sehr wichtig, denn Herr Ministerialrat
Wismann ist stellvertretender Präsident der
Reichsschrifttumskammer und daher nach dem heutigen Präsidenten
Hanns Johst die oberste Instanz der
Reichsschrifttumskammer.
Herr D[okto]r Blunck ist nur noch Altpräsident (ein anderes Wort für "Président honoraire"). An seine Stelle als Kammerpräsident ist im Sommer Hanns Johst getreten. Herr Blunck hat also mit den eigentlichen Kammergeschäften nichts mehr zu tun.
In Berlin habe ich außerdem noch eingehend mit Herrn Oberregierungsrat
Oszwald gesprochen, den Sie ja auch seit langen Jahren kennen und in Hamburg und Thansen gesprochen haben.
[6] Auch Herr
D[okto]r Oszwald hat sich vollkommen auf meinen Standpunkt gestellt.
Ich habe nun in Berlin noch Herrn Pohl gesprochen und ihm auf das eindringlichste den Standpunkt des stellvertretenden Kammerpräsidenten Ministerialrat Wismann mitgeteilt. Die Folge ist nun, daß Herr Pohl vor wenigen Tagen geschrieben hat, er wünsche sich endgültig aus allen Streuvels-Verträgen zurückzuziehen. Er hat hierauf noch einige Bedingungen gestellt, über die wir zurzeit noch verhandeln; doch sind das nur Rückzugsgefechte des Herrn Pohl, der längst eingesehen haben dürfte, daß seine Position unhaltbar ist. Ich hoffe, Ihnen bald den günsti[3]gen Abschluß dieser Angelegenheit melden zu können.
Ich erlaube mir, Ihnen einige neuen Besprechungen von "Knecht Jan" und "Prütske" zu übersenden, und begrüße Sie wie stets
in aufrichtiger Verehrung
(handtekening Adolf Spemann)
N[achschrift] Die Briefe der Herren Wismann und Blunck gehen anbei wieder an Sie zurück. D.O.
Eine Copie dieses Briefes geht an Herrn Nimtz.
(paraaf Adolf Spemann)
Annotations
[2]
Op 23 oktober 1935 richtte Friedrich von der Leyen zich tot Engelhorn Verlag met de vraag Streuvels uit te nodigen naar het Deutsch-Niederländische Institut te Keulen om er op 14 of 21 november te komen spreken. Hij stelde zich hierbij de vraag
ob ihm ein Honorar von Mk. I00,= und die Ersetzung der Reise und Aufenthaltskosten genügen würden. Hij vervolgde:
Wir können nicht mehr bieten, weil unsere Vorträge umsonst sind und daher auf eine grössere Zuhörerschaft rechnen können.
Brief in Letterenhuis, S 935/B2, 178592/28b
Adolf Spemann inviteerde Streuvels ook nog naar de universiteiten van Bonn, Göttingen en Berlijn: cf. brief van Adolf Spemann aan Stijn Streuvels van
24 oktober 1935.
[3]
Streuvels werkte al sedert 1934 aan zijn boek
Levensbloesem, dat uiteindelijk in 1937 door de Amsterdamse uitgeverij L.J. Veen zou gepubliceerd worden.
[4]
Stijn Streuvels richtte op 14 juni 1935 een brief aan Hans Friedrich Blunck van de Reichsschrifttumskammer. Streuvels stelde de brief op in het Nederlands en Hans Nimtz vertaalde hem in het Duits. Streuvels schreef:
Ik wilde Uw raad inwinnen over eene ingewikkelde zaak waarin ik mij in een moeilijk parket bevind en de Präsident der Reichsschrifttumskammer bij te pas komt. Namelijk: Met mijn vroegere Duitsche vertalers en uitgevers heb ik veel onverkwikkelijke ondervindingen opgedaan - te lang om te melden - zoodanig dat ik langen tijd besloten was niets meer te laten vertalen of uitgeven in Duitschland. Tot, voor een paar jaren zich iemand aanbood als agent of Vermittler, die voorstelde als tusschenpersoon al mijne zaken met uitgevers en vertalers te regelen en mij van alle moeilijkheden te ontlasten; meteen deed hij mij een uitgever aan de hand (Engelhorns Nachf. te Stuttgart) die dadelijk bereid was de vertaling uit te geven van "Prutske" waarvan de duitsche tekst klaar lag.
Voornoemde agent (Gerhart Pohl te Wolfshau, Riesengebirge, Schlesien) liet mij voorhands een contract onderteekenen, dat ik - onbedrevene zakenman, om van allen last ontslagen te zijn, zonder achterdocht onderteekende.
Inmiddels mocht ik ondervinden dat de firma Engelhorn, en in 't bijzonder Dr. A. Spemann, de zaakvoerder der firma, met wien ik ondertusschen persoonlijk kennis had gemaakt, uitstekend en geschikte vertrouwbare lieden waren, en daarom teekende ik met deze firma een optie-contract waarbij in princiep al mijne verdere werken ter uitgave zouden voorbehouden worden.
Bij het verschijnen van dit laatste boek ontstonden echter zware moeilijkheden tusschen mijn Vermittler en mijne vertaalster, omdat hij haar onmogelijke voorwaarden stelde. Want G. Pohl had zich bij haar als mijn zaakgelastigde gerant aangesteld en stelde haar meteen de wet. Nu verneem ik dat Frl. Smülling (de vertaalster) heel het dossier van hare zaak met Pohl aan de Reichsschrifttumskammer heeft opgestuurd.
Met deze aangelegenheid werden er inlichtingen genomen over den persoon Pohl, die alles behalve geruststellend waren, o.a. dat hij opzettelijk op de uiterste grens verblijf zou hebben gezocht om desnoods buiten het land in veiligheid te komen. Zoo kwam het dat ik den uitgever mededeeling maken moest van mijn contract met Pohl, die na inzage er van, bevond dat zulk contract van rijkswege "unbillig betrachtet" werd. Verder schrijft dr. Spemann mij dat Herr Dr. Haupt v.d. ReichssK. op de hoogte is der zaak, en dat hij na inzage van zulk contract;;;;; entsetzt darüber gewesen sei! Verder: dat zulk soort Vermittler ongewenscht zijn in Duitschland, omdat zij alle zaken ingewikkelder maken en met een overdreven % van auteur en vertaler er van door strijken. De firma Engelhorn wilde bepaald geen zaken doen met Pohl als tusschenpersoon, en met Frl. Schmülling ook zou het bepaald misloopen, omdat zij eene idealiste is, en Pohl louter zakenman! Nu een en ander mij overtuigd had dat mijn contract met Pohl in elk geval kon en moest verbroken worden, heb ik aan Pohl geschreven dat ik ons contract opzegde. Daarop heeft hij gereageerd met een brief waarbij ik U hier afschrift mededeel, naast een afschrift ook van bedoelde contract.
Indien Gij geduld hebt gehad deze uiteenzetting te lezen, zult Gij weten waarover het loopt, en welke mijne positie is tusschen uitgever en Vermittler. De vraag is: wàt Gij mij aanraden kunt te doen,- of ik wèl gerechtigd ben het contract op te zeggen en te laten verbreken, ofwel ik aan Pohl verbonden blijven moet door het contract. Uit me-zelf weet ik niet hoe het van rechtswege daarmede gesteld is, en moest mij tot hiertoe laten geleiden door 't geen mij in vertrouwen geraden werd. Ik hoop dat ik bij U aan het rechte adres ben om eene uitkomst te vinden. Brief in Letterenhuis, S 935/B2, 100603/25
[5]
Streuvels had op 29 september 1934 een langlopende overeenkomst afgesloten met Gerhart Pohl als literair-agent. Tijdens zijn bezoek aan het Lijsternest op 8 april 1935 had Spemann de overeenkomst met Pohl mogen inzien.
Voor het contract van Prütske waren weer eens drie handtekeningen nodig geweest: die van Streuvels, die van Spemann en ook nog die van Pohl. Ik ben van Uw meening, schreef Streuvels aan Nimtz, dat Dr. Spemann (en de uitgeverij Engelhorn) een heel ander slag menschen zijn, waarmede men gerust en in vertrouwen kan handelen. En het is feitelijk een fataal toeval dat wij Dr. Sp niet eenige weken eerder ontdekt hebben, om alzoo de tusschenpersoon Pohl uit te schakelen,- die feitelijk verder - nu de zaken bij Engl zoo staan - wij hadden kunnen missen, en hetgeen hem nu als 1/3 uitbetaald wordt, aan ons beiden ware ten goede gekomen. Maar... het is nu zoo. H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 226, p. 265; brief van Streuvels aan Nimtz, d.d. 13.02.1935, Letterenhuis, S 935/B2
Ondertussen had Streuvels met een brief van 30 mei 1935 het akkoord Streuvels-Pohl met directe ingang opgezegd. In deze brief stond: Für "Liebeshandel" soll grundsätzlich der bisherige Zustand noch gültig bleiben, jedoch mit der Maßgabe, daß der Vertrag dafür von Engelhorn entworfen werden soll.
[6]
Op 11 mei 1935 werd Streuvels uitgenodigd door de Hamburgse professor Conrad Borchling om twee lezingen te komen houden. De uitnodiging werd verzonden vanuit het Germanische Seminar der Universität Hamburg onder de leiding van de
Direktoren,
Professor Dr. Borchling en
Professor Dr. Agathe Lasch. Het Germaanse seminarie zou op zondag 26 mei op Hof Thansen in de Lüneburger Heide zijn 'Landheim', een kostschool, inwijden. Dit zou gebeuren in de aanwezigheid van enkele genodigden, sympathisanten van de Neder-Duitse taal. Borchling nodigde Streuvels bovendien uit voor een tweede lezing op maandagavond 27 mei, ditmaal in de Hamburgse universiteit zelf en dit voor een
grote kring studenten. De treinreis werd vergoed en het honorarium bedroeg honderd Reichsmark.
U zult hier in Hamburg mijn gast zijn; op Thansen zijn we allen de gast van de Hofbesitzer (de eigenaar van de hoeve). Op 26 mei mocht Streuvels gewoon in het Vlaams spreken, de voorlezing in Hamburg zelf zou voor de helft in het Duits moeten gebeuren, d.w.z. voorlezen
uit de goede Duitse vertalingen van Uw werk.
Brief van Conrad Borchling aan Stijn Streuvels, Letterenhuis, B 7404/B