<Hit 1710 of 2531

>

18.5.44 Sp/Gr Herrn D[okto]r[ honoris causa] Stijn Streuvels
Ingoyghem bei Kortrijk

Hochverehrter, lieber Herr D[okto]r Streuvels![1]
Ihr ausführlicher Brief vom 8[.]1. war mir eine große Freude.[2] Inzwischen haben Sie wohl meinen vom 31.5. erhalten.[3] Haben Sie herzlichen Dank für Ihre guten Nachrichten!
Es ist ganz besonders liebenswürdig, dass Sie mir die Luxusausgaben schenken wollen, und ich nehme das selbstverständlich mit großer und dankbarer Freude an. Eine Versendung mit gewöhnlicher Post wäre allerdings unter den heutigen Umständen gefährlich, aber ich nehme an, daß entweder Herr Professor Teske oder aber Herr Professor Petri eine sichere Möglichkeit haben, die Sache zu befördern. Ich habe daher laut beiliegendem Durchschlag heute an Herrn Professor Teske geschrieben und hoffe, daß er Ihnen Antwort gibt.[4]
Es tut mir ganz außerordentlich leid, daß so viele Ihrer Bekannten Bombenschaden erlitten haben, und ich hoffe nur auf das herzlichste, daß Sie verschont bleiben. Daß Sie selbst nun einen Bunker bauen, ist sicherlich notwendig und richtig, denn man erlebt immer wieder, daß auch einzelstehende Häuser getroffen werden, vor allen Dingen, wenn irgendwo die Verdunklung nicht sorgfältig gemacht wird und Licht herausfällt. Sie selbst wissen ja am besten, wie eigensinnig gerade die Bauern sind, und so mag denn oft mancher ganz gleichgültig mit der Stallaterne über den Hof gehen. Knecht Jan würde das ganz bestimmt nicht anders machen und Vermeulen auch nicht! Vermeulen wäre ausserdem zweifellos so empört über die Unverschämtheit der Flieger, daß er es möglichst mit ihnen aufnehmen wollte.
Daß auch Mechelen Bomben bekommen hat, ist ja furchtbar. Ich hoffe sehr, daß die Familie Ihrer Tochter, die doch in Mechelen lebt,[5] nicht zu Schaden gekommen und daß die wundervolle Kathedrale nicht getroffen worden ist. Ich denke immer noch an den überwältigenden Eindruck, den der Turm dieser Kathedrale auf einen macht, wenn man nach Antwerpen fährt.
[2]
Gestern habe ich Sie sehr herbeigewünscht! Ich habe bei herrlichem Sonntagswetter einen großen Fußmarsch über die Schwäbische Alb gemacht. Es ist dies ein langgestreckter Höhenzug zwei Stunden Eisenbahn südlich von Stuttgart, über 700 Meter Höhe mit herrlichen Landschaftsbildern. Die Wiesenblüte war von unvorstellbarer Pracht, und ganze Wolken von Blütenduft flogen durch die Luft. Dann vergißt man für einige Stunden den Krieg vollkommen.
Mit allen guten Wünschen und herzlichen Grüssen für Sie und die Familie
stets Ihr
(handtekening Adolf Spemann)
Anlage

Annotations

[1] Streuvels werd doctor honoris causa aan de universiteiten van Leuven, Münster en Pretoria.
[2] De bedoelde brief van Streuvels aan Spemann vonden we niet terug in de geraadpleegde archieven.
[3] Cf. brief van Adolf Spemann aan Stijn Streuvels van 31 mei 1944.
[4] De doorslag van de brief van Adolf Spemann aan Hans Teske van 05.06.1944 wordt bewaard in het Letterenhuis (178601/6b).
[5] D.i. Paula Lateur, Streuvels' oudste dochter.

Register

Name - person

Petri, Franz (° Wolfenbüttel, 1903-02-22 - ✝ Hamburg, 1993-03-08)

Petri studeerde van 1921 tot 1925 in Berlijn geschiedenis, Duits en wijsbegeerte en was na zijn doctoraat werkzaam aan wetenschappelijke instituten in Wenen, Marburg en Frankfort. Door zijn promotor Dietrich Schäfer was zijn aandacht gevestigd op de geschiedenis van de westelijke Duitse grensgebieden en van de Germaans-Romaanse taalgrens. Die belangstelling bracht hem naar België waar hij van 1930 tot 1935 met een beurs in Brussel vertoefde en aan de Katholieke Universiteit Leuven studeerde. De vrucht van dit verblijf was het in 1937 verschenen werk Germanisches Volkserbein Wallonien und Nordfrankreich over de Frankische kolonisatie in de vroege Middeleeuwen en het ontstaan van de taalgrens. Vanuit een christelijk-conservatieve bezieling ijverde Petri gedurende zijn Brusselse jaren voor Duits-Belgische verzoening. Dat was voor hem het motief om zich bezig te houden met de omstandigheden van de Duitse inval in augustus 1914, met name de slachtpartijen op Belgische burgers die van Duitse kant werden gerechtvaardigd als represailles tegen sluipschutters. Hij kwam tot de conclusie dat de Duitse bewering van een Belgische 'franctireur-oorlog' onhoudbaar was. Ruim een kwarteeuw later bracht Petri samen met de Leuvense hoogleraar Fernand Mayence een commissie bijeen van zes Duitse en Belgische historici die het geschil uiteindelijk bijlegde. Als deskundige voor Belgische en Nederlandse geschiedenis werd Petri in 1935 assistent en in 1938 adjunct-directeur aan het Deutsch-Niederländisches Institut in Keulen. Hij raakte er betrokken bij de activiteiten van de vooroorlogse Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag). Op de Duits-Vlaamse cultuurdagen in september 1937 hield hij een voordracht en was tussen februari en december 1938 Duits hoofdredacteur van het tijdschrift De Vlag. Hijzelf getuigde na de oorlog dat hij in die jaren tot ongeveer 1938 'bepaalde sympathieën' koesterde voor het nationaal-socialisme. Een breuk met het regime voltrok hij evenwel ook later niet. In de oorlog bleef hij tot op het laatst overtuigd van het Duitse gelijk en hoopte op een Nieuwe Orde in Europa onder Duitse leiding. In zijn publicaties bewees hij menige lippendienst aan de toen gangbare terminologie. Inhoudelijk nam hij weliswaar afstand van een zuiver nationaal-socialistische visie doordat de 'Germaanse' conceptie die hij met het oog op de geschiedenis van de Nederlanden hanteerde, cultureel en niet rassenkundig getint was. Maar ook op dat punt was hij niet altijd even consequent. Gedurende de oorlog beklemtoonde hij nu en dan sterker het belang van raskenmerken als grondslag van een bijzondere Duits-Nederlandse verhouding. Wel trachtte hij over het algemeen zijn wetenschappelijke reputatie te vrijwaren tegen politieke aanspraken. Uiteraard was zijn Germanisches Volkserbe waarin hij de vroegmiddeleeuwse Germaanse aanwezigheid bezuiden de hedendaagse taalgrens belichtte, bijzonder vatbaar voor politieke interpretatie. Petri wees zulke interpretaties altijd, ook in het publiek, van de hand. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij van 1940 tot 1944 Referent für Volkstum, Kultur und Wissenschaften beim Militärbefehlshaber in Belgien und Nordfrankreich. Door zijn wetenschappelijke activiteiten en zijn engagement in DeVlag was hij de geknipte figuur daarvoor. Hij werd belast met onderwijszaken, het toezicht op de universiteiten, de taalwetgeving en meer algemeen de nationaliteitenkwestie waarover hij ook historisch-politieke rapporten schreef voor het bezettingsbestuur. Petri zag in de gebrekkige toepassing van de taalwetgeving door de Belgische autoriteiten een invalshoek voor het Duitse bestuur om door tastbare verbeteringen op dit vlak de sympathie van de Vlamingen te winnen. Petri steunde Reeder in diens politiek om van het VNV een bevoorrechte partner te maken. Toen de DeVlag zich ontpopte als politieke concurrent, pleitte hij voor een 'indamming'. In juli 1941 schreef Petri een tegenrapport bij een verzoekschrift tot Adolf Hitler waarin de Frans-Vlaamse priester Jean-Marie Gantois eind 1940 de aanhechting had geëist van Noord-Frankrijk tot aan de Somme bij een Groot-Germaans Rijk. De geschiedenis van de Nederlanden bleef ook na de oorlog het werkterrein bij uitstek van de hoogleraar die van 1951 tot 1961 directeur was van het Provinzialinstitut für westfälische Landes- und Volkskunde in Münster en daarna tot 1968 van het Institut für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande in Bonn. Tot in zijn laatste levensjaren bleef Petri contacten onderhouden in Vlaanderen. Zijn wetenschappelijke verdiensten voor de Nederlanden zag hij in 1970 bekroond met de Joost van den Vondelprijs.

Streuvels, Stijn (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)

Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.

Teske, Hans (° Hamburg, 1902 - ✝)

Hoogleraar germanistiek, censor bij de Propaganda-Abteilung.

Teske studeerde aanvankelijk aan de universiteit van Hamburg. Van Hamburg ging hij naar Heidelberg, waar hij in 1924 promoveerde op een proefschrift, getiteld Het binnendringen van de Hoogduitsche Schrijftaal in de Nederlandsche stad Lüneburg. Hij werd medewerker aan het Deutsche Rechtswörterbuch (Pruisische Academie van Wetenschappen) en vestigde zich in 1927 als privaatdocent te Heidelberg. In 1934 werd hij naar Hamburg geroepen voor een leerstoel in de Germaanse Filologie, vooral op het gebied van het Nederduits. Teske was tevens de leider van het Hamburger Wörterbucharchiv aan de Hanzische Universiteit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Teske censor bij de Propaganda-Abteilung.