Den 27. Oktober 1937.
Sehr verehrter Herr Streuvels!
Ihren an Herrn Mertens gerichteten Brief vom 25. d[ie]s[es Monats][1] möchte ich persönlich beantworten, und Ihnen sagen, wie sehr auch ich mich freue, dass nun Ihr herrlicher "Flachsacker" endlich in einer ausgezeichneten Uebersetzung hat erscheinen können. Die Arbeit war schwer, aber mit Ihrer freundlichen Hilfe hat Herr Mertens sie, glaube ich, wirklich gemeistert. Hoffen wir, dass das Buch nun erneut seinen Weg gehen wird.[2]
Ihren Wunsch, noch einige Exemplare des "Flachsacker" zu erhalten, erfülle ich gern und lasse Ihnen gleichzeitig 10 Exemplare zugehen. Sollten sie nicht genügen, so stehen Ihnen weitere jederzeit zur Verfügung.
[2]
Ich bekam eine Einladung, an der flämischen Dichtertagung Mitte November in Brüssel teilzunehmen.[3] Sollte es mir, wie ich hoffe, möglich sein, der Einladung zu folgen, so darf ich gewiss die Freude haben, Ihnen nach so langer Zeit endlich einmal wieder begegnen und Ihnen die Hand drücken zu dürfen.[4]
Mit herzlichem Gruss bin ich
der Ihrige
(handtekening Anton Kippenberg)
(handtekening Anton Kippenberg)
LEIPZIG
27.10.37
Herrn Stijn Streuvels,
Ingoyghem (Belgien).
Ingoyghem (Belgien).
Annotations
[1]
Deze brief wordt bewaard in het Goethe- und Schiller-Archiv te Weimar (50/82,6). Die dag schreef Streuvels aan Mertens: Ik moet U nog goede ontvangst melden van de pres.expl. van "Flachsacker", die er in "seiner neuen Gestalt" heel ordentelijk uitziet, en waar naar ik zie, alle mogelijke zorg werd besteed aan de uitvoering, zoowel uitwendig als inwendig. Ik ben maar tevreden dat er nu eene definitieve vorm werd gegeven aan dat boek voor het Duitsche publiek, en laten we hopen dat uitgever, vertaler en auteur er het gewenschte genoegen mogen aan beleven.
De zes expl. zijn mij wèl voldoende, doch ik moet er een schenken aan de Vl. Academie, een aan het museum voor Vl. Letterkunde te antwerpen, een paar aan vrienden in Duitschland, een paar aan de Vlaamsche pers, en dan zie ik er geen enkel meer voor mij over te houden, en dat ik er zelfs te kort kom.... Als ik er nog een paar krijgen kan, dan heel gaarne en met besten dank.
[2]
Op 18 augustus 1933 ontvouwt Insel Verleger Kippenberg zijn plannen om Der Flachsacker, d.i. de Duitse vertaling van De vlaschaard, uit te brengen in een nieuwe vertaling, om daarna een keuze te maken uit het hele oeuvre volgens het drievoudige oorlogscontract en om ten slotte kleinere werken van Streuvels te brengen in de Insel-Bücherei. Maar omdat er niets gebeurde en Streuvels had gezien dat de duitsche uitgaaf van De vlaschaard sedert geruime tijd uit Uw catal. verdwenen is (of het boek er ooit in is voorgekomen?) vraagt hij in zijn brief aan Kippenberg van 14 maart 1935 waarom er zo weinig publiciteit voor dit boek werd gemaakt in tegenstelling met de drukke publiciteit voor vertalingen van andere Vlaamsche boeken, Timmermans dus. Streuvels vervolgt: In geval Gij er aan verzaken wilt, en de uitgaaf vrij laat, zou ik er aan houden eene nieuwe uitgaaf te laten verschijnen, opdat het boek, samen bij de andere Duitsche vertalingen, kan in den handel komen. Adolf Spemann werd in deze brief nog niet genoemd.
Kippenberg wist dat Spemann op een uitgave van Der Flachsacker aasde, omdat die bij hem had aangedrongen om een gemeenschappelijke Streuvelscampagne op te zetten in de Duitse pers. Dit blijkt uit de brief van Adolf Spemann aan Stijn Streuvels van 11 maart 1935. Nauwelijks vijf dagen later schrijft Kippenberg aan Streuvels in het Nederlands dat hij vasthoudt aan zijn voornemen om zelf een nieuwe, verbeterde vertaling van het werk uit te geven. Spemann kon zijn Vlaschaard-droom opbergen. Het contract van december 1915 bleef onherroepelijk in Leipzig liggen en de nieuwe uitgave van Der Flachsacker werd uitgegeven door Insel Verlag. H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 296-297.
[3]
Streuvels had Kippenberg en Spemann laten uitnodigen voor de Hoogdagen van de Vlaamse Letteren. Dit bleek uit zijn brief aan Toussaint van Boelaere d.d. 24 augustus 1937: Ik wilde U nog eens in overweging geven of het niet wenschelijk ware een paar duitsche uitgevers uit te noodigen, of ten minste een programma te sturen voor de literaire hoogdagen - ik denk aan Prof. Dr. A. Kippenberg van Insel-Verlag te Leipzig en Prof. Dr. A. Spemann van Engelhorn-Verlag te Stuttgart. Het is niet gezegd dat ze komen zullen, maar 't zou toch eene beleefdheid zijn tegenover hen, die toch wat doen voor de verspreiding van Vl. Lettervoortbrengst.
Organisator Maurice Roelants nodigde de beide Duitsers uit. De brief van het inrichtende comité, ondertekend door Maurice Roelants en August Vermeylen, aan Anton Kippenberg d.d. 13 oktober 1937 berust in het Goethe- und Schiller-Archiv te Weimar: Wij noodigen u uit deze Hoogdagen als onze gast te komen bijwonen. Dit beteekent dat gij verblijf- en reiskosten in België aan onze zorg kunt overlaten. De Hoogdagen zouden plaatsvinden op 13, 14 en 15 November e.k. in het Paleis voor Schoone Kunsten te Brussel. geciteerd in: H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 339, 395
Met de Hoogdagen van de Vlaamsche Letteren werd gestreefd naar het vestigen van een driejaarlijks feest van samenhorigheid onder alle Vlamingen, een feest van Nederlands cultuurleven. Het programma van de Hoogdagen van 1937 omvat vier punten: 1° het deel van het programma dat voor de buitenlandse gasten van de Vereniging van Letterkundigen werd samengesteld; 2° de hoogdagfeesten zelf, zoals zij voor de deelnemers in het algemeen werden ontworpen; 3° het radioprogramma en 4° het speciaal deel, dat voor de studerende jeugd werd opgemaakt. Hoogdagen van de Vlaamsche letteren 13-14 en 15 november 1937. Brussel, Hessens
[4]
Anton Kippenberg moest eerst toestemming vragen aan Hanns Johst, Präsident van de Reichsschrifttumskammer. Hij schreef op 18 oktober 1937: Ik ontving een uitnodiging om als eregast van de "Vereeniging van Letterkundigen" aan de Hoogdagen van de Vlaamsche Letteren deel te nemen (...) Mag ik u vriendelijk vragen of de Reichsschrifttumskammer mijn deelname goedkeurt? Hierbij vindt u het programma dat bij de uitnodiging zat. Heil Hitler! Op 30 oktober moet Kippenberg noodgedwongen zijn vraag herhalen. Pas op 6 november geeft Johst zijn toestemming. Het telegram luidt: Op Uw verzoek van 18.10 antwoord ik dat ik geen bezwaren heb tegen Uw deelname aan de organisatie van de "Vereeniging van Letterkundigen" in Brussel... geciteerd in: H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 341