Thielt, 6 April 1932.
Waarde Heer Lateur,
Gister avond had ik juist een aanbod voor
A[msterdam] klaar gemaakt en gelukkig komt uw brief van dezen morgen nog tijdig eer het gepost werd.
[1] Zult U pogen met die menschen te onderhandelen, tegen welken prijs we alles in handen kunnen krijgen? Ik zie dan wel verder - en U ook - of ze redelijk zijn in hun eischen en het ware voor U zeker, dat het werk in andere handen kwam, om het eereloon te kunnen bemachtigen. Ik meen, dat het best zou zijn, dat U de eerste stap daarvoor doet, dan kan ik desgewenscht de onderhandeling doorvoeren. Kan ik een
ex[emplaar] ontvangen, dat ik desnoods naar
A[msterdam] kan doorsturen ofwel aan U dan terugzend?
[2]
Goed voor "
De Vlaschaard"-omslag.
[3] - De boeken verwacht ik;
[4] maar zal ik geen miserie hebben met het
Davidsfonds, als ik "
Alma" op mijn cataloog opneem, en nooit geen enkel
ex[emplaar] bestel. Want dat moet bepaald, anders geraken die
ex[emplaren] hier nooit weg.
Hierbij gaan proeven met de nieuwe soort clichés, waarover ik U reklames zond
[5] en die we zouden pogen te gebruiken in 't werk van
De Pillecyn.
[6] Ik ben er tevreden over: deze afdrukken werden gemaakt, de eene afgedrukt in een vel van een boek, waaruit ik een paar
bl[ad]z[ijden] liet wegnemen (gedrukt met gewone zwarte inkt) en de andere op een degelpers met dubbeltooninkt.
[7] Er werd geen toestel gemaakt om tot deze resultaten, die me behoorlijk schijnen, te geraken. Ik zou willen een volledige proef met dergelijk cliché maken met in "
Tieghem" tegenover het binnentitelblad een foto
b[ijvoorbeeld] van een oud St-Arnoldusbeeld of -teekening van een foto afgenomen te reproduceeren.
[8] Ik meen, dat we dan alleen, als dergelijk cliché op 5.000
ex[emplaren] gedrukt wordt
in de uitgave en
[2]voldoening geeft, mogen er ernstig aan
[ ]denken om dit procédé te gebruiken in het werk van
De Pillecyn. Ik vrees nog altijd, dat in den loop van den druk, de inkt zou kunnen aanladen en op het koper blijven liggen. Enkele
ex[emplaren] drukken is nog geen bewijs, al geven die goede uitslagen. Kan het cliché in "
Tieghem" niet mee gedrukt worden, dan lasschen wij het afzonderlijk gedrukt in 't werkje in. Doch we zouden het (met veel moeite moeten) doen met het werk van
De Pillecyn.
Ik stel voor, dat we Zaterdag namiddag bij den Pastor te Tieghem
[9] zouden samenkomen, om over vaantjes,
[10] plakbrieven, die
Paul kan teekenen, en een foto van
S[in]t-Arnoldus, van de kerk of zoo iets te spreken. Ik durf aan den pastor niet schrijven dat ik kom omdat ik niet anders wil spreken, dan door U voorgesteld en vind voor het welgelukken van alles we best zouden samenkomen te Tiegem, want een pastor is altijd thuis den Zaterdag namiddag. Zoo 't U goed is, meld ons bezoek aan den pastor en schrijf me dat ge Zaterdag te Tieghem zult zijn; dan kom ik te Anseghem toe te 13.36 uur, zoodat ik tegen 2 uur te Tieghem ben. Ik wacht nu op U om ook dat plan ten uitvoer te helpen brengen.
Ik zou van een schrijven van derden persoon niet durven gebruik maken zonder toestemming, zooals die uitgever, omdat het zonder voorafgaande verwittiging geschied is, dat U een oordeel over dat boek gegeven hebt en het misschien op een andere manier zoudt gedaan hebben, wist gij, dat het voor de publiciteit bestemd was. Ik neem, dat alles misschien wat nauw op!
[11]
Hoogachtend.
(handtekening Joris Lannoo)
P[ostscriptum] - Hierbij nog een type van uitgave voor de studie van De Pillecyn. Het is van de schoonbroer van Filip, A[lfons] Martens van Ons Volk ontwaakt. Hij scheurde de bladen uit, om ze te laten clicheeren in "Ons Volk". Ik vind die wijze van illustreeren ook goed. Goede foto's, goede clichés en prima papier geven steeds goede uitslagen. Wil het boek na inzage terugsturen naar Brussel. (handtekening Joris Lannoo)
Annotations
[2]
Op 15 april 1932 schrijft Lannoo hierover aan de Amsterdamse uitgeverij L.J. Veen:
(...) Ik zal vermoedelijk van de Uitgeverij "Regenboog" te Borgerhout bij Antwerpen, die het uitgeven opgeeft, den klaarliggenden druk van drie moderne Russische Novellen overnemen. Indien de prijs schappelijk is, zou ik Ued. een ex. ter inzage sturen met de voorwaarden. Dit verneemt U wel in de eerste dagen. Zoo zoudt U goed werk inkrijgen, zonder een cent te verleggen en zou ik bij U gemakkelijk en in eens van mijn schuld af geraken. Want zoolang of dat niet effen is, ben ik wat terughoudend om nog een en ander, dat me uit uw fonds te gebruiken schijnt aan te pakken. Brief in Archief Joris Lannoo te Tielt, classeur 4, briefwisseling S-Z, 1931-1932
[3]
Jozef Cantré illustreerde het voorplat van
De vlaschaard met een houtsnede. In zijn brief aan Streuvels van
4 april 1932 waarschuwde Lannoo voor het feit dat
Cantré's ontwerp voor den omslag zwart en rood voorziet en vermits het papier geel moet zijn, hebben we de... Belgische kleuren. Hij stelde dan ook voor geen rood te gebruiken. Er werd uiteindelijk besloten groen i.p.v. rood te nemen.
[4]
Het betreft 19 exemplaren
Reinaert en enkele exemplaren
Alma met de vlassen haren (Davidsfonds).
[5]
Op
12 februari 1932 schreef Joris Lannoo aan Streuvels:
Hierbij ook stuur ik U[ Ed]e[le] twee reklames, die ik gister ontving: het gaat over een nieuwe manier van clicheeren. Zoo dit te doen is om b[ijvoorbeeld] op esparto met deze clichés te drukken, zouden we dit procédé kunnen gebruiken in het werk van De Pillecijn, zoodat de platen tusschen den tekst zouden kunnen geplaatst worden. Deze reclame vonden we niet terug in de geraadpleegde archieven. Uit een brief van Abramsz aan Streuvels konden we wel afleiden dat deze nieuwe manier van clicheren een techniek was, waarbij dubbeltooninkt werd gebruikt. Dit zou het uitzicht van koperdiepdruk nabootsen.
Brief van de firma L.J. Veen aan Stijn Streuvels van 17.05.1932, Letterenhuis, S 935/B2/Veen
[6]
Filip De Pillecijn,
Stijn Streuvels en zijn werk. Tielt, J. Lannoo, s.d. [1932].
Lannoo verzorgde de uitgave voor België, de firma Veen was verantwoordelijk voor de Nederlandse uitgave. De Vlaamse uitgave besloeg 202 pagina's. Ze werd gedrukt op zwaar kunstdrukpapier en gezet uit de Hollandse Medievalletter, 12 punten. 110 meestal onbekende foto's, tekeningen en facsimiles versierden de uitgave. Het boek kostte 30 fr. ingenaaid en 44 fr. gebonden in linnen. Er werden ook 50 genummerde exemplaren gedrukt op Russel With Artpaper en gebonden in linnen tegen 75 fr. per exemplaar. Het boek kreeg een sierlijk en gekleurd schutblad. Catalogus Uitgeverij Lannoo 1933
[7]
In een degelpers is de (kleine) drukvorm gewoonlijk bevestigd op een verticaal of bijna verticaal drukfundament. De druk wordt verwezenlijkt doordat een stevig geconstrueerd vlak lichaam (de degel) bij elke drukgang dichtklapt. Door het papier op de degel in te leggen wanneer hij openstaat, zorgt de drukker voor de papiervoorziening: met zijn rechterhand. Tegelijk grijpt hij met zijn linkerhand het bedrukte velletje uit de pers en legt het op het stapeltje voltooide drukken. De heel ouderwetse degelpersen hadden niet eens een eigen krachtbron: de drijfkracht werd geleverd door het rechterbeen van de drukker, die daarmee een wippend pedaal aantrapte.
H. Van Krimpen, Boek over het maken van boeken, p. 70-71
[8]
De
tweede druk van Tieghem, Het Vlaamsche lustoord verscheen in 1933 bij L.J. Veen in Amsterdam en werd gebonden in een rode band met het wapenschild van Tiegem. De
tweede, bijgewerkte druk kreeg een nabeschouwing (p. 171-175) en werd door J. Lannoo uitgegeven. Deze uitgave werd verkocht in de Kapellewinkel of Boutique de Bois de St.-Arnould, een souvenierwinkeltje vlakbij het Tiegembos.
Godfried Van de Meulebroeke, Terugblik op Tiegem, p. 50
[9]
Vanaf 5 juni 1931 was Leon Van Oost priester te Tiegem. Vermoedelijk was het op aanvraag van deze pastoor dat
Tieghem, Het Vlaamsche lustoord werd herdrukt.
Godfried Van de Meulebroeke, Terugblik op Tiegem, p. 103
[10]
Deze vlagjes en plakbrieven of affiches
H. Lemaire, De taal van Stijn Streuvels, deel II/5, p. 1330 kondigden het verschijnen van
Tieghem, Het Vlaamsche lustoord aan. Deze affiches waren ook bedoeld voor het passiespel Drama Christi, dat in juni 1933 te Tiegem werd opgevoerd.
[11]
Lannoo reageert hier op een mededeling van Stijn Streuvels in diens brief van
5 april 1932.