Ingooigem.
< | Resultaat 771 van 2531 | > |
---|
Daels, Frans (° Antwerpen, 1882-01-07 - ✝ Gent, 1974-12-22)
Vlaams voorman, arts, hoogleraar.
Daels promoveerde in 1906 aan de R.U.Gent magna cum laude tot doctor in de genees-, heel- en verloskunde. Hij won verschillende prijzen. In 1919 werd hij buitengewoon hoogleraar en in 1920 gewoon hoogleraar, een functie die hij bekleedde tot 1944. Hij was geboren in een Franssprekende burgerfamilie, maar kwam als militair arts in het loopgravengebied in contact met Vlaamse soldaten en spande zich vanaf dan in voor de Vlaamse zaak. In 1920 schreef hij voor de leek het boek Voor moeder en zuigeling, dat vele jaren succes gehad heeft bij toekomstige kraamvrouwen en jonge moeders. Hij was een zeer geprezen arts, de wezenlijke vader van het Academisch, thans Universitair, Ziekenhuis van Gent. Deze Vlaamsgezinde arts was voorzitter van het Ijzerbedevaartcomité van 1925 tot 1943.
De Pillecyn, Filip (° Hamme, 1891-03-25 - ✝ Gent, 1962-08-07)
Letterkundige en Vlaams strijder.
De Pillecyn studeerde Germaanse Filologie aan de Universiteit van Leuven, was actief in de studentenkring Met Tijd en Vlijt en was voorzitter van het Algemeen Katholiek Studentenverbond. Tijdens de oorlog was hij een van de leiders van de frontbeweging. Hij schreef er enkele gedichten, die Lannoo in 1920 - samen met gedichten van Jozef Simons - bundelde onder de titel Onder den hiel. Vanaf 1919 concentreerde De Pillecyn zich op de journalistiek. Na zijn medewerking aan het dagblad De Standaard, werd hij hoofdsecretaris van het dagblad De Tijd, dat zich meer met de Vlaamse kwestie bezighield. In dezelfde periode hielp hij bij de publicatie van het satirische weekblad Pallieter. In 1926 promoveerde hij tot doctor in de Germaanse filologie, met een studie over Verriest. Tijdens het interbellum was hij leraar te Malmédy en later te Mechelen. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij in 1941 directeur van het Middelbaar Onderwijs. De repressie veroordeelde hem na de Tweede Wereldoorlog wegens een te grote Vlaamsgezindheid tot vijf jaar gevangenisstraf. In de gevangenis van Sint-Gillis schreef hij drie romans: Jan Tervaert (1947), Mensen achter den dijk (1949) en De Veerman en de jonkvrouw (1950). Na zijn vrijlating in 1949 bleef hij verderschrijven (o.a. Aanvaard het Leven, 1956 en Rochus,1951). De Pillecijn schreef tevens een studie over Stijn Streuvels, Stijn Streuvels en zijn werk (1932).
English, Joe (eigenlijk Joseph) A.M. (° Brugge, 1882-08-05 - ✝ Vinkem, 1918-08-31)
Tekenaar.
Was de zoon van de Ierse goudborduurder Henri English, die in Brugge een kunstatelier had. English studeerde aan de Brugse Stedelijke Academie en aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen, waar hij leerling was van Juliaan De Vriendt en vriendschap sloot met diens zoon Sam De Vriendt. In 1907 was hij laureaat van de Godecharleprijs. Tekeningen van zijn hand verschenen in De Blauwvoet, De Vlaamsche Vlagge en Jong Dietschland. Hij tekende prentkaarten ter illustratie van het drama Gudrun van Albrecht Rodenbach en ontwierp het huismerk van de uitgeverij Lannoo. Hij hield ook lezingen voor studentenbonden en maakte ontwerpen voor hun gildenvlaggen. In 1913 schilderde hij een portret van Cyriel Verschaeve, die hem herhaaldelijk heeft aangemoedigd. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd English opgeroepen. Hij kreeg bij de aftocht naar Frankrijk een zware gewrichtsontsteking, en kwam, na verblijf in een hospitaal in Calais, in een compagnie van travailleurs terecht. Juliaan Platteau vond hem uiteindelijk terug als kasseilegger in Boezinge. In 1916 werd hij toegevoegd aan het onderzoekscentrum voor de bescherming tegen stikgasaanvallen, dat in het college van Veurne onder leiding stond van dokter Frans Daels. Dat college was ook het centrum van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten. English bezorgde illustraties voor de publicaties (brochures, prentkaarten en sluitzegels ter bestrijding van alcoholisme, zedeloosheid en analfabetisme) van het Secretariaat, ontwierp de Heldenhulde-zerk en leverde ook grafisch werk voor het blad De Belgische Standaard. Door bemiddeling van Maria Belpaire werd hij in april 1918 opgenomen in de Section artistique de l'Armée de Campagne. English stierf, naar verluidt wegens gebrek aan goede zorgen, ten gevolge van een acute appendicitis in het veldhospitaal in Vinkem en werd begraven in Steenkerke. Na zijn dood was het vooral Verschaeve die met een artikel in Ons Vaderland van 12 september 1918 de cultus rond English op gang bracht. De priester stelde English voor als een eenvoudig Vlaams soldaat, een bescheiden maar groot kunstenaar. Deze cultus sloot na de oorlog mooi aan bij de propaganda voor een hulde aan de Vlaamse IJzersoldaten, en het huldebetoon aan het graf van English, op 4 september 1920, was meteen de eerste IJzerbedevaart. Bij die gelegenheid werd op het kerkhof van Steenkerke een gedenksteen voor English onthuld en werd zijn graf tot 'Heilig symbool voor Vlaanderen' uitgeroepen. Zijn stoffelijk overschot werd in 1932 bijgezet in de crypte van de IJzertoren, waarvan de vormgeving teruggaat op de tekening 'IJzerkruis' van English. Bij die gelegenheid werd English uitgeroepen tot een van de IJzersymbolen, namelijk als belichaming van de 'dienende' kunst. Zijn oorspronkelijk grafmonument, een werk van Karel Lateur, staat nu in Kaaskerke naast het IJzerbedevaartsecretariaat. Ook het witte Heldenhuldekruis, dat in 1948 op de puinen van de eerste IJzertoren werd opgericht, is geïnspireerd door zijn werk.
Gezelle, Guido (° Brugge, 1830-05-01 - ✝ 1899-11-27)
Priester-dichter en leraar.
Oom van Caesar Gezelle en Stijn Streuvels. Priester-dichter en leraar die met zijn nationaal-religieus geïnspireerde lessen, gedichten en journalistieke publicaties grote invloed uitoefende op de katholieke Vlaamse studentenbeweging. Gezelle werkte achtereenvolgens in Roeselare (Klein Seminarie), Brugge, Kortrijk en opnieuw Brugge. Hij maakte vlug naam als Vlaams literair auteur met zijn Kerkhofblommen (1858), en was ook zeer actief als taalgeleerde, volkskundige, pamflettist, polemist, en stichter-stimulator en uitgever van tijdschriften als Rond den Heerd, Loquela en Biekorf. Gezelle was een taalparticularist, wat tot uiting kwam in zijn bijdragen aan deze tijdschriften. Hij liet tevens een bundel Laatste Verzen na die in 1901 postuum uitgegeven zou worden.
Lateur, Frank (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)
Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.
Van Mierlo, Jan (° Turnhout, 1888-10-26 - ✝ Oud-Turnhout, 1977-12-18)
Drukker-uitgever, papierhandelaar.
Broer van pater Jozef Van Mierlo en Leonard Van Mierlo.
Studeerde aan het Sint-Jozefscollege te Turnhout en startte in 1918 een eigen papierzaak en een drukkerij. In 1932 verbond Van Mierlo hieraan een uitgeverij, waarvan hij de leiding toevertrouwde aan Jozef Simons. Toen Thomas Debacker zich in 1925 afscheurde van de katholieke partij en met een eigen lijst naar de verkiezingen trok, steunde Van Mierlo hem financieel in de campagne. Hij werd de officiële voorzitter van de nieuwe partij, de Katholieke Vlaamsche Volkspartij (KVV). De partij startte een eigen blad, De Nieuwe Kempen, dat in grote mate financieel bij de gratie van Van Mierlo bestond. Samen met Debacker vroeg hij in mei 1929 schriftelijk aan kardinaal Ernest-Joseph Van Roey het recht op erkenning van een eigen katholieke Vlaamse partij in het arrondissement Turnhout. Meteen antwoordde de kardinaal ontkennend, waarop de jezuïeten Jozef Van Mierlo, Desiderius A. Stracke en Jozef Van Opdenbosch samen met priester Eugeen Van de Perre een verweerschrift voorbereidden. Jan Van Mierlo bundelde dit samen in het pamflet Ons Verweer dat hij massaal over het hele arrondissement verspreidde. Debacker behaalde in 1929 een grote kiesoverwinning en door een samengaan van katholieken en nationalisten in de provincieraad, werd Van Mierlo onverwachts provinciaal senator. Zijn parlementaire activiteiten stelden niets voor. Slechts viermaal hield hij een redevoering en in februari 1931 werd hij uit de nationalistische fractie gestoten, mede doordat hij weigerde het door de Vlaams-nationalistische Kamerleden ingediende Federaal Statuut te ondertekenen. Daarna bleef hij uit het parlement weg. Van Mierlo was inmiddels in open conflict geraakt met Debacker, mede als gevolg van het feit dat Van Mierlo vanaf maart 1930 in een polemiek verzeilde met het weekblad Vlaanderen. Hij verzette zich hevig tegen het Groot-Nederlandisme. Ons nationalisme, verklaarde hij, is in eerste instantie van culturele aard. De katholieke godsdienst is de belangrijkste factor van die Vlaamse cultuur en daarom is het Groot-Nederlandisme in strijd met het Vlaams-nationalisme. Debacker daarentegen bekende zich op 7 juni 1930 in De Nieuwe Kempen openlijk voor Groot-Nederland. Voor partijvoorzitter Van Mierlo ging de Turnhoutse volksvertegenwoordiger verder dan het KVV-programma en hij wenste dat Debacker zich achter de federalistische oplossing schaarde. Debacker kon zich grotendeels van de partijsteun verzekeren. In december 1931 verzoende Van Mierlo zich met de KVV, maar toen August Borms in maart 1932 op een partijmeeting in Mol het woord voerde, haakte hij definitief af. In mei 1932 nam hij officieel ontslag en zocht voortaan toenadering tot de katholieke partij. Hij stichtte een nieuw regionaal katholiek weekblad, De Week, dat tot 1944 verscheen, en was vanaf 1934 de uitgever van Nieuw Vlaanderen.
In mei 1940 werd Van Mierlo als verdachte opgepakt en naar Frankrijk weggevoerd (Spooktreinen). In augustus 1940 ondertekende hij de oproep voor de Volksbeweging van het Vlaamsch Nationaal Verbond. Na de bevrijding werd hij niet vervolgd. Na de Tweede Wereldoorlog was hij nog actief in een aantal Kempische economische organisaties.
Regenboog
Resoluut anti-traditionalistisch, ook naar de vormgeving modern, werkte van 1925 tot 1932 te Borgerhout de uitgeverij Regenboog, opgericht en geleid door Lode Rigouts (1904 - 1970), die nadien enige bekendheid verwierf als vertaler en bewerker van toneelstukken, vooral voor de jeugd. Rigouts bracht prozawerk van Fritz Francken (Legenden, 1925), Filip De Pillecijn (De rit, 1927), Theo Bogaerts (Brusselsche krabbels, 1927), Lode Zielens (Het jonge leven, 1928), Victor J. Brunclair (De monnik in het westen, 1929), Victor De Meyere (De beemdvliegen, 1930), toneel van P.G. Buckinx (De tredmolen, 1926), poëzie van Frans De Wild (Het huis op de vlakte, 1926), V.J. Brunclair (De dwaze rondschouw, 1926), A.W. Grauls (Cantabile, 1929), Julia Tulkens (Heibloempjes, 1931) en de epische Pan-gedichten van Karel De Winter. Tot de laatste publicaties van Regenboog behoorden de 'memoires' Tien jaar in den Belgischen kerker (1930) en Vier jaar in 't land der Incas (1931) van August Borms. De allerlaatste was de vertaling van Drie Russische novellen (1932) van Stijn Streuvels. Een latere poging van Rigouts om een Vrije Boekengilde van linkse signatuur op te richten (1938) kwam niet van de grond. L. Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. Deel II: de twintigste eeuw, p. 107.
In een omzendbrief die het ontstaan van uitgeverij Regenboog aankondigde, stond onder andere: 'In Vlaanderen is geworden een Vlaamsch-Nationalistische uitgeversfirma REGENBOOG.' AMVC-Letterenhuis,R 296/D.
Zonnewende
Op 30 april 1920 werd in Het Vlaamsch Huis te Kortrijk de maatschappij Zonnewende opgericht, met als doel in het Kortrijkse een kunst- en boekhandel op te richten, die zou bijdragen tot de Vlaamsgezinde en culturele emancipatie van stad en streek. De belangrijkste initiatiefnemer was Arthur Mulier; medestichters waren o.m. Jozef De Coene, Jozef Delbaere, Stijn Streuvels. Streuvels werd bovendien tot voorzitter aangesteld. De zaak kwam echter niet van de grond, zodat ze in juni 1925 werd ontbonden en werd overgenomen door de Maatschappij voor Katholieke Vlaamsche Werken. Eind 1935 werd Zonnewende opnieuw opgericht als Naamloze Vennootschap. Tot 1946 was Gilbert Grymonprez er directeur; hij werd opgevolgd door Jozef Cordie. Zonnewende beperkte zich in de eerste jaren tot het importeren van de uitgaven van Het Spectrum, maar ging in de Tweede Wereldoorlog ook zelf uitgeven, o.m. werk van Streuvels. Na het vertrek van Jozef Cordie in 1950 werd nog maar weinig nieuw werk uitgebracht. De boek- en kunsthandel Zonnewende, waar Streuvels' dochter Isa Lateur na de Tweede Wereldoorlog werkzaam was,werd in 1961 overgenomen door de Standaard Boekhandel.
Vlaamse Toeristenbond (V.T.B.)
De Vlaamse Toeristenbond (V.T.B.) is een in 1922 opgerichte vereniging zonder winstoogmerk, die het toerisme onder de Vlamingen en het reizen in het Vlaamse land wil bevorderen. De leiding van deze in 1930 meer dan 100.000 leden tellende organisatie was toen in handen van Jozef Van Overstraeten. In 1934 smolt de V.T.B. samen met de Vlaamse Automobilistenbond (V.A.B.). De V.T.B - V.A.B. bestaat nog steeds en heeft haar hoofdzetel in Antwerpen.
Volksverheffing
Volksverheffing is een Samenwerkende Maatschappij opgericht op 25 november 1909 door de Christene Volkspartij in Aalst als een soort koepel voor op zich zelfstandig functionerende coöperatieven (bakkerij, een spaar- en leenfonds, een feestzaal en herberg). De aandelen van de maatschappij werden verkocht aan 25 frank per stuk. Het bestuur bestond uit: Jan-Baptist De Neve (voorzitter), Jan De Brul (ondervoorzitter), Gustaaf De Coninck, L. Rombout, Jean Baptiste De Vos, Felix Bocqué en Frans Daens. Volksverheffing was in eerste instantie een overkoepelende coöperatie, die als een soort controleorgaan fungeerde voor de diverse administratief en bestuurlijk onafhankelijke instellingen. De maatschappij kende vooral na de Eerste Wereldoorlog een grote bloei, hoewel reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog de beenhouwerij, kolenhandel en de bakkerij sterk aan belang hadden gewonnen. In 1922 werden nog twee belangrijke initiatieven opgestart: een apotheek en een drukkerij. De drukkerij werd snel uitgebreid met de aankoop van de oude drukkerij van Pieter Daens, waarvan het materiaal en de uitgaven werden overgenomen. Na de integratie van de Daensistische Beweging in het Vlaams-nationalisme werd de drukkerij het centrum van de verspreiding van Vlaams- nationalistische pamfletten en periodieken. Het netwerk van initiatieven rond de Volksverheffing bleef toenemen en er ontstonden allerlei dochtermaatschappijen, zoals het Verbond der Vlaamsche Huizen (Vlaamse Huizen). Op 10 juni 1928 werd een nieuw gebouw ingehuldigd. Dit gebouwencomplex, gelegen in de Molenstraat, bestond uit een herberg, een vergaderzaal, een bibliotheek, een toneelzaal, een apotheek, een drukkerij, een uitgeverij, kantoren van de mutualiteit en de vakbond en een bakkerij. Op bestuurlijk vlak werden tijdens de jaren 1930 de vroegere daensistische leden langzaam vervangen door Vlaams- nationalisten, die na 1933 toetraden tot het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). Zo geraakte de Maatschappij volledig in VNV-vaarwater. In 1937 bestond het bestuur uit onder meer Bert d'Haese, Ernest Van den Berghe en Valéry Louis, terwijl Jozef Cool onder meer beheerder was van het Verbond der Vlaamsche Huizen. Buiten Aalst werden verschillende afdelingen van de Volksverheffing opgericht. Toch kreeg de Maatschappij te kampen met financiële problemen. Tijdens de 18-daagse veldtocht (mei 1940) leden de gebouwen ernstige schade. Doordat de Maatschappij vervlochten was met de collaboratie van het VNV, moesten de activiteiten bij de bevrijding worden stopgezet. De bestuurders werden wegens collaboratie gestraft. De gebouwen stonden leeg en allerlei verenigingen namen hun intrek (onder meer de plaatselijke communistische partij in 1949). In 1957 kocht de stad Aalst het volledige pand. Het werd gesloopt en moest plaatsmaken voor het cultureel centrum De Werf. Op 17 maart 1967 werd de 'passieve' maatschappij Volksverheffing officieel ontbonden.