< | Resultaat 866 van 2531 | > |
---|
Cornette, Arthur (eigenlijk Henri A.M.) (° Brugge, 1852-03-27 - ✝ Antwerpen, 1907-03-09)
Redacteur, archivaris, leraar.
Begon in 1869 studies voor ingenieur aan de Gentse universiteit. Daar was Cornette actief in Vlaams-vrijzinnige kringen ('t Zal wel gaan, het Liberaal Vlaamsch Studentengenootschap onder leiding van Julius Sabbe, Alfons Prayon-van Zuylen en Julius Vuylsteke). Hij onderbrak zijn studie, werd surveillant aan het atheneum in Aarlen (1874) en in februari 1875 korte tijd redacteur bij de Antwerpse krant De Koophandel. In juli 1875 werd hij adjunct-archivaris van het stadsarchief, in december 1880 leraar Nederlands en wiskunde aan de Rijksnormaalschool en in 1888 aan de Stedelijke Muziekschool, telkens in Antwerpen. Cornettes vrijzinnige levenshouding, theoretisch onderbouwd door Comte en Spinoza, werd meteen vastgehaakt aan de Vlaamsgezindheid die hem door Gentse liberalen in zijn studententijd was bijgebracht. Hij kon deze gecombineerde overtuiging van 1875 af uitleven als veelgevraagd Willemsfondsspreker en evenzeer in de vrijmetselarij, waarbinnen hij in de Antwerpse Franstalige loge Les Elèves de Thémis vanaf 1876-1878 mee ijverde voor het behartigen van Vlaamse cultuur en voor de vernederlandsing van het onderwijs en van de pers. Hij kan worden beschouwd als de leider van de groep die in 1888 het initiatief nam tot de eerste loge, Marnix van Sint-Aldegonde, met het Nederlands als voertaal. Cornette werd er dan ook de eerste voorzitter van. Deze werkplaats sprak zich uit voor een eentalig Vlaanderen en was een tribune voor Nederlandstalige liberale politieke mandatarissen. Cornette vond een bijkomende spreekbuis in de Vlaamsgezinde liberale kranten De Vlaamsche Gazet (van 1879 af) en De Kleine Gazet (van 1880 af). In 1888 werd hij als liberaal lid gekozen in de Antwerpse provincieraad; hier ijverde hij vooral voor het door zijn goede vriend Peter Benoit ontworpen en in 1898 opgerichte Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen. In 1896 stichtte hij de Zuidnederlandsche Tooneelbond.
Daels, Frans (° Antwerpen, 1882-01-07 - ✝ Gent, 1974-12-22)
Vlaams voorman, arts, hoogleraar.
Daels promoveerde in 1906 aan de R.U.Gent magna cum laude tot doctor in de genees-, heel- en verloskunde. Hij won verschillende prijzen. In 1919 werd hij buitengewoon hoogleraar en in 1920 gewoon hoogleraar, een functie die hij bekleedde tot 1944. Hij was geboren in een Franssprekende burgerfamilie, maar kwam als militair arts in het loopgravengebied in contact met Vlaamse soldaten en spande zich vanaf dan in voor de Vlaamse zaak. In 1920 schreef hij voor de leek het boek Voor moeder en zuigeling, dat vele jaren succes gehad heeft bij toekomstige kraamvrouwen en jonge moeders. Hij was een zeer geprezen arts, de wezenlijke vader van het Academisch, thans Universitair, Ziekenhuis van Gent. Deze Vlaamsgezinde arts was voorzitter van het Ijzerbedevaartcomité van 1925 tot 1943.
De Pillecyn, Filip (° Hamme, 1891-03-25 - ✝ Gent, 1962-08-07)
Letterkundige en Vlaams strijder.
De Pillecyn studeerde Germaanse Filologie aan de Universiteit van Leuven, was actief in de studentenkring Met Tijd en Vlijt en was voorzitter van het Algemeen Katholiek Studentenverbond. Tijdens de oorlog was hij een van de leiders van de frontbeweging. Hij schreef er enkele gedichten, die Lannoo in 1920 - samen met gedichten van Jozef Simons - bundelde onder de titel Onder den hiel. Vanaf 1919 concentreerde De Pillecyn zich op de journalistiek. Na zijn medewerking aan het dagblad De Standaard, werd hij hoofdsecretaris van het dagblad De Tijd, dat zich meer met de Vlaamse kwestie bezighield. In dezelfde periode hielp hij bij de publicatie van het satirische weekblad Pallieter. In 1926 promoveerde hij tot doctor in de Germaanse filologie, met een studie over Verriest. Tijdens het interbellum was hij leraar te Malmédy en later te Mechelen. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij in 1941 directeur van het Middelbaar Onderwijs. De repressie veroordeelde hem na de Tweede Wereldoorlog wegens een te grote Vlaamsgezindheid tot vijf jaar gevangenisstraf. In de gevangenis van Sint-Gillis schreef hij drie romans: Jan Tervaert (1947), Mensen achter den dijk (1949) en De Veerman en de jonkvrouw (1950). Na zijn vrijlating in 1949 bleef hij verderschrijven (o.a. Aanvaard het Leven, 1956 en Rochus,1951). De Pillecijn schreef tevens een studie over Stijn Streuvels, Stijn Streuvels en zijn werk (1932).
Gezelle, Guido (° Brugge, 1830-05-01 - ✝ 1899-11-27)
Priester-dichter en leraar.
Oom van Caesar Gezelle en Stijn Streuvels. Priester-dichter en leraar die met zijn nationaal-religieus geïnspireerde lessen, gedichten en journalistieke publicaties grote invloed uitoefende op de katholieke Vlaamse studentenbeweging. Gezelle werkte achtereenvolgens in Roeselare (Klein Seminarie), Brugge, Kortrijk en opnieuw Brugge. Hij maakte vlug naam als Vlaams literair auteur met zijn Kerkhofblommen (1858), en was ook zeer actief als taalgeleerde, volkskundige, pamflettist, polemist, en stichter-stimulator en uitgever van tijdschriften als Rond den Heerd, Loquela en Biekorf. Gezelle was een taalparticularist, wat tot uiting kwam in zijn bijdragen aan deze tijdschriften. Hij liet tevens een bundel Laatste Verzen na die in 1901 postuum uitgegeven zou worden.
Lateur, Frank (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)
Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.
Verdinaso
Het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) is een op 6 oktober 1931 door Joris Van Severen opgerichte organisatie, die een einde wilde stellen aan de onmacht van de versplinterde Vlaams-nationalistische groepen en een staats- en maatschappijhervorming in rechts-revolutionaire zin wenste door te drukken met een Dietse nationaalstaat als einddoel. Het Verdinaso heeft een kortstondige bloei gekend in het midden van de jaren 1930, maar is ten onder gegaan aan de innerlijke onmacht van zijn utopische doelstellingen, de vroegtijde dood van zijn leider Van Severen en de chaotische toestanden van het eerste oorlogsjaar (tot mei 1941).