18 dec[ember] '41.
Geachte Heer Lateur,
Ik onderstel, dat U ook een brief uit
A[msterdam] ontvangen hebt.
[1] Nu wil
d[e ]h[ee]r Kollar de toestemming om
De Vlaschaard te drukken in 1931 voorstellen alsof die van de
f[irm]a Veen afhing en alsof ik daarmede de gekochte stel van
Gezelle's Dichtwerken[2] zou betaald hebben, al heeft
Veen aan mij betaald en heb ik ook betaald wat ik kocht; zooals ik schreef en zei: de traditie der
f[irm]a is te loor gegaan!
[3] Er is ten andere bij mijn weten in het akkoord, dat wij afsloten, geen restrictie van eigendom nog wat ook geweest.
[4] In hoever er van uwentwege afstand van het eigendomsrecht
aan Veen gedaan werd, weet ik niet, maar het lijkt er mij naar, dat dit door U niet geschied is, vermits ook
De Standaard De teleurgang en
Lenteleven afzonderlijk uitgaf.
Ik stuur U hierbij den brief. Moeten wij daarvoor elkaar ontmoeten, zoodat ons beider brieven of antwoorden geen tegenstrijdige beweringen behelzen, dan zou ik voorstellen, dat wij ergens met
d[e ]h[ee]r De Meyer samenkomen, omdat ik vermoed, dat ook hij dergelijk schrijven zal ontvangen hebben. Ik ontmoet hem Donderdag te Brussel en zal het hem vragen. Zijt U reeds opnieuw telefonisch aangesloten? Zoo zouden wij ook elkaar desnoods gemakkelijk kunnen bereiken.
Ik antwoord voorloopig niet tot ik uw antwoord ontvangen heb en tot ik
d[e ]h[ee]r De Meyer gesproken heb.
[5]
Ik bestatig toch dat de toon van dit schrijven veel minder zeker is en dat niet verder van gevolgen gesproken wordt, omdat ze ook wel vinden, dat de grond waarop ze bouwen niet vast is.
Indien U een samenkomst wenscht, waar we rustig kunnen spreken, dan kan dat bij ons thuis waar Moeder-de-Vrouw U op zijn oorlogsch zal fatsoenlijk ontvangen. Van uit Deinze of Kortrijk is Tielt voor beiden te bereiken en moeten we 's middags niet ergens op den vreemde een stuk eten gaan zoeken of koopen
[.] Ik zal ook in
[ ]dien zin met
d[e ]h[ee]r De Meyer spreken en dat zou tevens een gelegenheid zijn om over de verdere plannen der uitgave van de heele
reeks[6] van gedachten te wisselen, zoodat wij steeds in elk opzicht akkoord gaan.
Met beste groeten en hoogachting,
(handtekening Joris Lannoo)
P[ostscriptum] — De Vlaschaard is nog niet klaar, omdat ik pas morgen de helioplaat zal ontvangen. Vrijdag als ik terug ben, zal ik zeker de eerste ex[emplaren] laten verzenden.
Annotations
[1]
Dit is de brief van de Amsterdamse uitgeversmaatschappij Veen aan Stijn Streuvels van 9 december 1941. (Letterenhuis, S 935/B2/Veen.)
Gilbert Grymonprez had het plan opgevat een jubileumuitgave te verzorgen naar aanleiding van Streuvels' zeventigste verjaardag. Ook De vlaschaard zou daarin verschijnen. Maar volgens Joris Lannoo had alleen hij voor De vlaschaard een contract met Streuvels, waardoor het voor iemand anders pas mogelijk was dit werk uit te geven als de voorraad uitgeput was of als de uitgever zijn toestemming gaf (wat Lannoo dus niet wilde doen).
Ook de onderhandelingen met de firma Veen liepen niet altijd van een leien dakje, vooral niet met betrekking tot De vlaschaard. Volgens de Amsterdamse firma berustten de publicatierechten van dit boek bij haar zolang de firma Vlaschaard-voorraden ter beschikking had. Het feit dat ze af en toe toestemming gaf aan andere uitgeverijen tot het brengen van nieuwe drukken, betekende volgens haar niet dat zij van deze bescherming afstand deed.
[2]
In 1925 werd van start gegaan met de uitgave van
Guido Gezelle's Dichtwerken. Dit was een heruitgave van het volledige werk van Gezelle, in 10 delen, ter ere van de vijfentwintigste verjaardag van diens overlijden.
[3]
Ook Joris Lannoo had van de firma Veen een schrijven, d.d. 8 december 1941, ontvangen. Daarin schreef ze:
Uw brief van 14 November j.l. hebben wij ontvangen en hebben daarop de geheele correspondentie van 1931-1932 met U en met den Heer Lateur grondig doorgelezen. Er is daarbij het volgende gebleken: De Heer Lateur heeft ons op 30 October 1931 geschreven "Indien gij met geene van deze drie voorstellen kunt accoord gaan, praten wij er niet verder over. Ik wacht dan liever tot Uw voorraad van de dure uitgaaf geheel is uitgeput...". Daarmede heeft hijzelf bevestigd, dat wij, zoolang er exemplaren voorradig zijn, de rechten van uitgaaf bezitten. Wij hebben er in de loop der onderhandelingen in toegestemd, dat U het drukken van het werk zou verzorgen, opdat U Uw schuld bij onze uitgeverij gemakkelijk zoudt kunnen aflossen. (17 Februari 1932, "ik hoop echter, [dat] mijn heele schuld bij U eerlang zal effen zijn door herdruk van De Vlaschaard... in losse vellen zou de prijs met het eereloon er inbegrepen zijn: 5 frc. per exemplaar." U heeft destjds met onze toestemming de mogelijkheid tot het drukken en de exploitatie voor België verworven doch niet omgekeerd. Wij hebben het honorarium extra berekend voor den Heer Lateur en dit is door Uw bemiddeling en in onze opdracht uitbetaald, welke omstandigheid nu ook bewijst, dat wij als uitgevers van het boek verder zijn opgetreden. In de geheele correspondentie vinden wij er geen enkel woord over, dat wij van ons goede recht afstand gedaan zouden hebben. Wanneer U desondanks op 25 Maart 1932 een contract met den Heer Lateur heeft gesloten, dan is dit een inbreuk op onze rechten, die echter zonder consequenties blijft, daar onze rechten van vroegere datum zijn. Bovendien heeft de Heer Lateur ons, op 6 Mei 1941 bevestigd, dat wij de rechten van uitgave van De Vlaschaard bezitten. In ieder geval herhalen wij, dat de publicatierechten van De Vlaschaard zonder onze toestemming niet overgenomen kunnen worden, daar wij onze rechten niet laten aantasten. [...] Een afschrift van deze brief wordt bewaard in het Letterenhuis, S 935/B2/Veen
[4]
Het contract voor de
negende druk van De vlaschaard vermeldt i.v.m. de auteursrechten op dit werk het volgende:
Het werk blijft, wat het auteursrecht betreft, eigendom van den schrijver. Het contract wordt bewaard in het Letterenhuis (S 935/C).