Lijsternest,
InGooigem
< | Hit 1371 of 2531 | > |
---|
Blachon, Georges (° Castillonnès, 1857-05-12 - ✝ Castillonnès AFrankrijk, 1940-08-13)
Schrijver.
Georges Blachon werd na een loopbaan in de Franse administratie in 1912 tot ontvanger van de belastingen in Rijsel aangesteld. Blachon kwam er in contact met de Frans-Vlaamse regionalist Valentin Bresle. Beiden behoorden tot de stichters van het tijdschrift Mercure de Flandre, waarin Blachon een groot aantal artikelen (onder de pseudoniemen van Cinéas en Sigebert) publiceerde. Hierin legde hij getuigenis af van zijn regionalistische gezindheid. Zijn poging om in Parijs een Vlaams pers- en documentatiecentrum op te richten mislukte. Na de Eerste Wereldoorlog kwam hij ook in contact met Jean-Marie Gantois, Nicolas Bourgeois en Jules Van den Driessche en werkte hij onder andere mee aan Le Lion de Flandre. Blachon was betrokken bij allerlei comités met een regionaal karakter (onder andere Les Amis de Lille). Het bekendst is Blachon als auteur van het manifest Pourquoi j'aime la Flandre, dat in 1926 in een Nederlandse vertaling van Stijn Streuvels verscheen (Waarom ik Vlaanderen liefheb). Het boek is niet alleen een ode aan de Vlamingen (le Nord) in Frankrijk, maar tevens een aanklacht tegen de verwaarlozing van de regio door de Franse overheid. (Frans-Vlaanderen).
De Meyer, Maurits (° Elversele, 1895-03-02 - ✝ Wilrijk, 1970-11-24)
Uitgever en volkskundige.
Studeerde tussen 1916 en 1918 klassieke filologie en geschiedenis aan de door de Duitse bezetter vernederlandste Gentse universiteit von Bissing Universiteit). Dit had tot gevolg dat de Belgische universiteiten en de Centrale Examencommissie voor hem na de oorlog gesloten bleven. Spoedig trad hij in dienst van de nog jonge uitgeverij Standaard Boekhandel, waarvan hij 35 jaar lang directeur (01.10.1924) en later beheerder was. Zo was hij ook medestichter van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB), die hij ook als voorzitter zou leiden, en was hij betrokken bij de organisatie van de Boekenbeurs voor Vlaanderen in Antwerpen. Als wetenschapsman verwierf de Meyer faam door zijn activiteiten op gebied van volkskunde - het is mede dankzij hem dat men deze wetenschap in Vlaanderen ernstig is gaan beoefenen. De Meyer specialiseerde zich in de studie van Vlaamse sprookjes, waarover hij in binnen- en buitenland publiceerde.
Gantois, Jean-marie (° Waten, 1904-07-21 - ✝ Waten, 1968-05-28)
Frans-Vlaamse voorman.
Was de zoon uit een Franssprekend doktersgezin en volgde middelbaar onderwijs in Ariën-aan-de-Leie en in Hazebroek. Gantois bereidde zich voor op het priesterschap aan het seminarie in Annapes en studeerde letteren en wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit te Rijsel. Van 1927 tot 1928 vervulde hij zijn militaire dienstplicht te Metz. Na zijn priesterwijding in 1931 was hij kapelaan in de Rijselse agglomeratie, vanaf 1938 te Roubaix. In 1940 werd hij door de Rijselse kardinaal Liénart uit zijn ambt ontslagen. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij veroordeeld tot vijf jaar hechtenis en in 1948 verbannen naar Saint-Gilles in het departement Saône-et-Loire. Hij was daarna aalmoezenier te Brachay in de Haute-Marne (1950-1961) en kapelaan en studentenpastoor te Rijsel (1961-1968). Gantois kwam onder invloed van enkele Vlaamsgezinde leraren en begon in zijn seminarietijd Nederlands te studeren. Zijn werk Hoe ik mijn volk en mijn taal terugvond (1942) bevat het verhaal van die Vlaamse bewustwording en is daarom een merkwaardig document. Gantois was actief in de pas opgerichte Vlaamse studiekringen voor seminaristen te Rijsel en vanaf 1924 speelde hij een vooraanstaande rol in de Union des Cercles flamands de France, waaruit het Vlaamsch Verbond van Frankrijk ontstond. Tot in 1944 was hij de grote bezieler van dit verbond. Hij leidde de jaarlijkse congressen en literaire wedstrijden en was de feitelijke hoofdredacteur van de tijdschriften Le Lion de Flandre en De Torrewachter (beide van 1929 tot 1944). Hij betrok leken bij de werking van het verbond, onderhield contacten met andere regionalistische bewegingen in Frankrijk en zou hoe langer hoe meer een anti-Franse houding laten blijken en vormgeven aan zijn Groot-Nederlandse visie. Frans-Vlaanderen maakte voor hem deel uit van een groot territorium dat zich zuidwaarts uitstrekte tot de Somme en bewoond werd door het Dietse volk. Deze Dietse opstelling kreeg bij Gantois een racistische onderbouw: in zijn in 1936 gepubliceerde Le règne de la race verdedigde hij de stelling het Dietse ras niet verder te laten bezoedelen. In 1940 pleitte hij in een memorandum aan Adolf Hitler voor een 'terugkeer' van het noorden van Frankrijk bij het Reich. Door de Militärverwaltung werd Gantois onder druk gezet van zijn politieke aspiraties af te zien, maar er werd hem wel steun toegezegd voor zijn culturele acties. Daardoor kon hij het Vlaamsch Verbond van Frankrijk, dat bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog door de Franse overheid was verboden, nu nog steviger onder zijn leiding brengen en weer op gang trekken. Hij vestigde een kantoor van het verbond te Rijsel en kon de talrijke vooroorlogse activiteiten uitbreiden door de oprichting van een jongerenvereniging, de stichting van een volkshogeschool en de organisatie van tentoonstellingen en voordrachtentournees, vooral in België. Voor deze activiteiten werd Gantois door de Franse overheid na de bevrijding tot vijf jaar cel veroordeeld. In 1948 kwam hij vrij. Hij poogde zijn beweging terug op te bouwen. In publicaties allerhande bleef hij pleiten voor het herrijzen van een Dietse staat. Vanaf december 1949 was hem alleen nog een woonverbod voor tien jaar in het Noorderdepartement opgelegd, wat hem in staat stelde weer geregeld in zijn geboortestreek te vertoeven. In 1952 werd hem amnestie verleend. Zijn pogingen opnieuw een beweging op te bouwen mislukten echter en noopten hem tot het voeren van een eenzame strijd, mede doordat hij moeilijk met anderen kon samenwerken. Het Waregemse Komitee voor Frans-Vlaanderen heeft hij nooit als een volwaardige gesprekspartner beschouwd. Toen hij de redactie van het tijdschrift Notre Flandre in handen kreeg, betekende dit geen stimulans voor de verspreiding van het blad in Frans-Vlaanderen. De mede door hem gestichte vereniging Vlaamse Vrienden in Frankrijk (1958) kwam nauwelijks van de grond. Hij ging door met de publicatie van een groot aantal bijdragen over wat hij hardnekkig Zuid-Vlaanderen bleef noemen en het afleggen van hartstochtelijke Groot-Nederlandse verklaringen. In 1962 werd hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis. Naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag, in 1964, bezorgden zijn vrienden hem te Male (Brugge) een plechtige hulde, maar hij bleef een geïsoleerde figuur. Uiteindelijk vond Gantois alleen nog een toeverlaat in de in 1965 heropgerichte Zannekin-vereniging (Zannekin-Werkgemeenschap). Het doel dat Gantois met deze vereniging beoogde was de oprichting van een Groot-Nederlandse beweging. Gantois stierf als een ontgoocheld en verbitterd man.
Kollár, Kàlmàn (koloman) (???)
Uitgever.
Dr. Koloman Kollàr was de Hongaarse tweede echtgenoot van Maria-Theresia Veen, de dochter van L.J. Veen, die de gelijknamige Amsterdamse uitgeversmaatschappij oprichtte. Kollàr was zelf een uitgever en zijn langdurige buitenlandse ervaring beïnvloedde het fonds en gaf de uitgeverij een meer internationaal karakter, want op zijn advies werden er niet alleen werken van o.a. Rüssel, Jacques Pirenne en Rostovtzeff opgenomen, maar ook romans van belangrijke Hongaarse auteurs (Marai, Harsányi e.a.).
Lateur, Frank (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)
Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.
Teske, Hans (° Hamburg, 1902 - ✝)
Hoogleraar germanistiek, censor bij de Propaganda-Abteilung.
Teske studeerde aanvankelijk aan de universiteit van Hamburg. Van Hamburg ging hij naar Heidelberg, waar hij in 1924 promoveerde op een proefschrift, getiteld Het binnendringen van de Hoogduitsche Schrijftaal in de Nederlandsche stad Lüneburg. Hij werd medewerker aan het Deutsche Rechtswörterbuch (Pruisische Academie van Wetenschappen) en vestigde zich in 1927 als privaatdocent te Heidelberg. In 1934 werd hij naar Hamburg geroepen voor een leerstoel in de Germaanse Filologie, vooral op het gebied van het Nederduits. Teske was tevens de leider van het Hamburger Wörterbucharchiv aan de Hanzische Universiteit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Teske censor bij de Propaganda-Abteilung.