25 1 '43.
Geachte Heer Lateur,
Ik meen beslist, dat U uw zienswijze, die zeer goed te verdedigen is en ik van den schrijver natuurlijk vind,[1] zal moeten herzien, want Gorus weigert de opdracht uit te voeren![2] Zullen we dat niet meer voor hebben? Ofwel stelt U zich op het standpunt, dat de illustrator verantwoordelijk is voor zijn werk, natuurlijk indien het ons allen niet tegen de borst stoot en dan laten wij elk zooveel mogelijk naar zijn zin werken; ofwel moeten wij ons opzet om telkens een nieuw illustrator aan te spreken opgeven, — wat volgens mij een hulde van onze teekenaars aan uw werk zou zijn — en alleen deze teekenaars aan het werk laten, die naar uw aanwijzingen willen teekenen. Maar zullen we dan ook steeds zoo'n hoogstaande werk hebben? Het is zeker een moeilijk geval en U kan er gerust over nadenken. Zoo U een ander illustrator verlangt aan te stellen, wie moet aangesproken worden: J[uffrou]w van Coppenolle S[enio]r, de Jagher, Van Ael?[3] Ik meen, dat De Jagher eer aangewezen werd voor "Dorpsgeheimen"[4] en Van Ael voor "Doodendans"[5].
Hoogachtend,
(handtekening Joris Lannoo)
Annotations
[1]
Streuvels was in verband met illustraties de mening toegedaan dat er geen figuren mochten afgebeeld worden, dat de tekenaar dus enkel de stemming van het verhaal mocht weergeven. Hij drukte deze mening uit in zijn brief aan De Meyer van 24 januari 1943.
[2]
Gorus' taak bestond erin Openlucht van illustraties te voorzien.
[3]
De Lijsternest-uitgave van Openlucht werd geïllustreerd door H. Van Coppenolle.
[5]
De illustraties waren niet van de hand van Jules Van Ael, maar werden door René De Coninck verzorgd. Er is bovendien geen enkel werk in de Lijsternestreeks verschenen, dat van illustraties van Van Ael voorzien is.
