18 1 44;
Geachte Heer Lateur,
Uw briefje van 14 dezer.[1] — Jammer dat U niet naar T[ielt] kan komen voor de film:[2] hij wordt hier 12 maal gedraaid en gister avond, toen ik met het personeel in blok er heen trok, was de zaal opnieuw volledig bezet. Moest U lust hebben of de Juffrouwen, dan wordt Donderdag namiddag te 3 uur gespeeld. 's Morgens kan de trein genomen worden te Waregem te 9 uur en 's avonds te 5 uur vertrek[t] hij terug uit T[ielt] naar Waregem, indien U niet verlangt hier te blijven vernachten. Dit voor het geval, dat U verlangt naar T[ielt] te komen. De film is bij mij niet zoo zeer in den smaak gevallen, omdat ik te veel van uw Vlaschaard houd en dezen te goed ken. In uw werk steekt meer directheid en waarheid: het is gezonder en grooter! Dat is mijn meening, die ik U wel eens bij deze gelegenheid schrijf en er anders over zwijg. Want het is toch steeds een eer voor Vlaanderen en vooral voor U, dat uw werk Europa rondreist! En om die fierheid mogen we wel iets offeren!
De drukproeven:[3] meen niet, dat steeds dezelfde zetter uw werk in handen krijgt! Reeds minstens zes verschillende gasten kregen tekst van U in handen; ik onderstel, dat ze wel eens vlugger lezen, dan ze zetten en zich door het verhaal laten meeslepen, want twee er van zetten nu de volledige werken van Ruusbroec[4] en ook Ons Geestelijk Erf[5] en de P[aters] van het Ruusbroecgenootschap verklaren herhaaldelijk nog nimmer dergelijke zetters voor hun werk ontmoet te hebben: nagenoeg geen fouten! Ik heb ze nog eens de les gespeld en hoop, dat ze zullen oppassen voortaan.
"Levensbloesem" zal vermoedelijk deze week gebonden zijn en wordt vermoedelijk te Antwerpen afgehaald in den loop der volgende week met een auto, die De blijde Dag naar Antwerpen zal voeren [2]voor de Standaard en voor de binderij Van Dieren en voor Veen. Dadelijk laat ik U ex[emplaren] bezorgen.
Zeker is het pak voor d[e ]h[ee]r De Kimpe in goede orde aangekomen; wil U mij bij gelegenheid zeggen, wat ik U schuldig ben?[6]
Uw kaartje van 16 dezer.[7] — Van Bruidsjuweel volgen nog 5 ge[bonden] ex[emplaren] misschien nog in den loop dezer week. Ik heb misschien een weg gevonden om gewone banden vlugger afgewerkt te krijgen en liet twee boeken als proef bij deze f[irm]a binden. Ik zal zien of het goed is. Maar voor de Lijsternestreeks kunnen we niet veranderen: al het linnen voor 750 ex[emplaren] van alle deelen is bij Van Dieren opgeslagen. Deze week stuur ik U reeds een paar ex[emplaren] van "De blijde Dag", die heden zal afgedrukt zijn. Morgen drukken we nog 8 bl[ad]z[ijden] van de weeldeuitg[ave] van De Vl[aschaard] en ik hoop, dat d[e ]h[ee]r Léonard ook zijn opmerkingen zal ingestuurd hebben over de plaquetten,[8] want ik zou die dan ook in eens willen afdrukken, onmiddellijk na deze 8 bl[ad]z[ijden] van De Vl[aschaard] Dan een of anderen dag worden na elkaar al de helioplaten gedrukt op Leven en Dood en de plaquetten, zoodat de kleine weeldeuitgaven spoedig in den handel kunnen komen.
Ik zal de ex[emplaren] van Leven en Dood op Holl[andsch] papier, waar geen platen moeten opgedrukt worden, samen met uw presentex[emplaren] van De blijde Dag verzenden met den voerman.
Nu ben ik uitverteld en groet U hoogachtend,
(handtekening Joris Lannoo)
Annotations
[1]
Streuvels' brief aan Joris Lannoo van 14 januari 1944 vonden we niet terug in de geraadpleegde archieven.
[2]
Cf. Lannoos vraag op 12 januari 1944.
[3]
drukproeven van de vijftiende druk van De vlaschaard, Het leven en de dood in den ast en de vier plaquetten (Boomen, Het glorierijke Licht, Morgenstond en St. Jan).
[4]
Onder leiding van Stracke, Van Mierlo en Reypens zou men het aandurven om op basis van het Groenendaalse handschrift een eerste volledige uitgave van Ruusbroecs werk te bezorgen. Stracke had in 1925 het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen gesticht en twee jaar later kwam Ons Geestelijk Erf, 'een gemeenschappelijk tijdschrift voor de hele Nederlanden, voor Noord en Zuid', voor het historisch-wetenschappelijke onderzoek van de Nederlandse spiritualiteit en mystiek. Toen het eerste deel van de Volledige Werken verscheen in de zomer van 1944 betekende dit een belangrijke etappe in de geschiedenis van de Ruusbroec-uitgaven. Romain Vanlandschoot, Joris Lannoo. Drukker en uitgever voor Vlaanderen. 1891-1971, p. 197
[5]
Ons Geestelijk Erf is een driemaandelijks tijdschrift gewijd aan de geschiedenis van de spiritualiteit in de Nederlanden. Het bestrijkt de periode vanaf de kerstening van de Nederlanden tot het einde van het Ancien Régime.
Het tijdschrift werd in 1927 gesticht door D.A. Stracke s.j. († 1970) en het wordt sindsdien door het Ruusbroecgenootschap, dat sinds 1973 als Centrum voor Spiritualiteit deel uitmaakt van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen, uitgegeven.
Per jaar verschijnen vier afleveringen, die samen ongeveer vierhonderd bladzijden omvatten. http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.OGE
[6]
Cf. vraag van Joris Lannoo in zijn brief aan Stijn Streuvels van 22 november 1943. Het gaat hier om 7 delen aan 100 fr. per deel.
[7]
Briefkaart van Stijn Streuvels aan Joris Lannoo van 16 januari 1944.
