- 1. Kerstekind is in handen van P[ater] van Moerlande, die de handleiding naziet en desnoods zal bijwerken.[1] Deze heer, die leeraar is aan de Middelbare School te Roeselare, vraagt of het niet noodzakelijk zal zijn "Kerstekind" in de nieuwe spelling[2] voor schoolgebruik uit te geven zonder aan uw tekst te raken[.] Naar zijn oordeel zou de uitgave nutteloos zijn, indien we dit niet doen. Ik heb d[e ]h[ee]r De Meyer daarover nog niet geraadpleegd. Wat denkt U?
- 2. Kerstekind in luxe-uitgave. Met De Brouwer is niets aan te vangen, indien hij geen medeuitgever kan worden: de platen zijn zijn eigendom, beweert hij en ik geloof, dat het waar is.[3] Ik heb een dame aangesproken, die voor ons zeer goed teekent. Hierbij zend ik U een paar proeven voor de illustratie van Kerstekind en ook een reeks prentjes, waarvan we proeven gemaakt hebben en die vermoedelijk het jonge volk te Machelen zullen genoegen doen.[4] Meent U dat deze illustratie goed is? Ik zou dan met d[e ]h[ee]r De Meyer willen bespreken hoe we deze luxe-uitgave aanpakken, indien U die goed vindt.[5]
- 3. P[ater] Em[iel] Janssen is hard aan het werk. Hij schrijft me ondermeer: "Intussch[en] heb ik bijna geheel Streuvels' werk weer doorgemaakt en draag ik een heel plan in mijn hoofd. Ziehier mijn voorstel: ik maak alles reeds klaar en daar ik op den Zaterdag na Paschen een conferentie te Brugge moet geven, reis ik van daaruit naar Tielt. Dan kunt U de reis naar Ingooigem schikken op Zondag[,] Maandag, Dinsdag naar verkiezen. Geheel mijn werk zal dan klaar zijn op het einde van de Meimaand. Het zou natuurlijk nuttig zijn vóór dien tijd met Streuvels te praten; ik kan me echter niet vrij maken tenzij in de week van den 7en tot 14en April en dan pas van af den achtsten." —
Tot daar P[ater] Janssen in zijn eersten brief: ik kan nu niet uitmaken of hij begin April ofwel met Beloken Paschen wenscht U te ontmoeten ofwel nog nu én dan opnieuw met Beloken Paschen als zijn werk zal opgeschoten zijn. [2]Deze brief werd geschreven den 24 Maart en samen gepost met een van 27 dezer. Hierna inhoud van dezen tweeden brief voor zoover hij over zijn studie over uw werk gaat:[6] "De studie van Streuvels interesseert me meer en meer; maar het is een heele arbeid. Zij omvangt toch een geheel leven van ononderbroken productie en over dat alles zou ik zoo maar ineens een oordeel moeten vellen! Mijn plan is: den groei van Streuvels uit te beelden vanaf de eerste novellen tot aan DE VLASCHAARD. Ik denk dat ik dat heel oorspronkelijk zal kunnen doen: een werk dat De Pillecyn[7] aanvult zonder hem overbodig te maken. Hoogst waarschijnlijk zal op deze eerste studie een tweede volgen: over den heelen Streuvels dan. Maar deze durf ik nog ineens niet aan: ik zou ze te veel improviseeren; doch geleidelijk rijpt ze. Bij mijn bezoek aan Streuvels zal ik hem enkele vragen stellen, zooveel toch niet. Doch vooreerst diende ik de juiste volgorde van zijn novellen te kennen. Om die reden voeg ik hierbij een lijst, die U misschien gemakkelijk kan laten invullen.[8] Als U het verkiest, zend deze brief dan door aan Streuvels. Ik weet niet in hoever ik hem lastig mag vallen; daarom schrijf ik aan U. Zorgt U er dan ook voor, dat de lijst mij teruggezonden wordt? Zooveel mogelijk maak ik me vrij voor de Meimaand. Dan komt het werk klaar, en, nog eens, zelf verwacht ik er vrij veel van. Ik ben Str[euvels] heel dankbaar om zijn "Avelghem", waaruit ik veel heb gehaald."
Ik voorzie, dat P[ater] Janssen toch ineens DE studie over uw werk zal maken, omdat ik hem desnoods een paar maanden meer zal geven en dan met alle geweld de uitgave aanpakken: ik meen dat het beter zou zijn, dat hij zijn definitieve studie nu en ineens zou schrijven. Wat kan ik hem antwoorden betreffende de bezoeken of het bezoek bij U? Ik zou dan in auto met hem naar I[ngooigem] will[e]n komen, zoodat een tochtje door de streek onder uw leiding mogelijk is. Hij verlangt én de auteur én de streek te kennen.[9] Kan U ook bijgaande lijstje[10] invullen? - 4. Over de weeldeuitgave van "De Oogst" vernam ik alleen dat Van Dyck het opgegeven had dit werk te illustreeren en dat Langaskens zou aangesproken worden. D[e ]h[ee]r De Meyer heeft me sedert weken daarover niets meer medegedeeld.