< | Resultaat 1937 van 2531 | > |
---|
Baur, Frank (° Vilvoorde, - ✝ Waasmunster, 1969-01-09)
Vlaams literair historicus en hoogleraar te Gent (Rijksuniversiteit).
Al aan het Oostendse atheneum ontpopte Baur zich als flamingant, wat hij heel zijn leven zou blijven. Ook toen al bleek zijn grote interesse voor literatuur. Hij las veel en begon ook zelf te schrijven (o.a. Nieuwe Krachten, 1904). Hij ondertekende zijn literaire werken met het anagram Aran Burfs. In 1911 begon Baur Germaanse Filologie aan de Leuvense universiteit. Zijn studies werden onderbroken door de oorlog, in 1919 zette hij ze verder. Hij promoveerde en ging in 1927 aan de Gentse universiteit werken. Aan de Gentse faculteit der wijsbegeerte en letteren werd hij belast met de verklaring van moderne Nederlandse auteurs en de encyclopedie van de Germaanse taalwetenschap.
Hij leidde het standaardwerk Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden (7 delen, 1939-1952), waarvoor hij een goed gedocumenteerde inleiding schreef: De literatuur, haar historiographie en methodes. Maar hij maakte vooral naam met zijn edities van en studies over Guido Gezelle, van wiens werk hij de meest vooraanstaande kenner was. Verder was Baur ook senator en hoofdredacteur van de Katholieke Encyclopedie.
De Bo, Leonard Lodewijk (° Beveren, 1826-09-27 - ✝ Poperinge, 1885-08-25)
Vlaams dichter en taalgeleerde, priester.
Hij was een van de figuren van het West-Vlaamse particularisme. Hij schreef Gedichten (1874), publiceerde taalkundige opstellen in Rond den Heerd en Loquela van zijn vriend Guido Gezelle, alsook in de Handelingen der gilde van Sinte Luitgaarde te Brugge. Hij heeft zich vooral naam verworven door zijn Westvlaamsch Idioticon (1870-1873) en een postuum verschenen, door J. Samyn bewerkt en bezorgd Kruidwoordenboek (1888).
De Meyer, Maurits (° Elversele, 1895-03-02 - ✝ Wilrijk, 1970-11-24)
Uitgever en volkskundige.
Studeerde tussen 1916 en 1918 klassieke filologie en geschiedenis aan de door de Duitse bezetter vernederlandste Gentse universiteit von Bissing Universiteit). Dit had tot gevolg dat de Belgische universiteiten en de Centrale Examencommissie voor hem na de oorlog gesloten bleven. Spoedig trad hij in dienst van de nog jonge uitgeverij Standaard Boekhandel, waarvan hij 35 jaar lang directeur (01.10.1924) en later beheerder was. Zo was hij ook medestichter van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB), die hij ook als voorzitter zou leiden, en was hij betrokken bij de organisatie van de Boekenbeurs voor Vlaanderen in Antwerpen. Als wetenschapsman verwierf de Meyer faam door zijn activiteiten op gebied van volkskunde - het is mede dankzij hem dat men deze wetenschap in Vlaanderen ernstig is gaan beoefenen. De Meyer specialiseerde zich in de studie van Vlaamse sprookjes, waarover hij in binnen- en buitenland publiceerde.
Janssen, Emiel (° Vlimmeren, 1897-04-28 - ✝ Tienen, 1984-03-27)
Pseudoniem: Diotimos.
Geestelijke.
Janssen ging in Hoogstraten studeren met de Gezelle-biograaf Aloïs Walgrave als leraar. Hij trad in de Sociëteit van Jezus in 1915. Hij was een aantal jaren werkzaam in het middelbaar onderwijs maar werd daarna belast met de geestelijke vorming van jongere confraters. Hij schreef geestelijke werken, korte essays en verzen. In 1939 verscheen zijn belangrijkste Gezelle-boek, namelijk Zo dichte en zo doe'k. Hij was lid van het Guido Gezellegenootschap. Hij publiceerde regelmatig Gezellestudies in Gezelliana,Gezellekroniek,... Hij was ook begaan met Streuvels, Timmermans en Van Eeden.
Lamiroy, Henri (° Heurne, 1883-08-29 - ✝ Brugge, 1952-05-10)
Priester-bisschop.
Henri Lamiroy volgde humaniora aan het Sint-Amanduscollege te Kortrijk en promoveerde, na studies aan het Leo XIII-seminarie te Leuven (1904-1907), tot doctor in de wijsbegeerte. Vervolgens studeerde Lamiroy theologie aan het Grootseminarie te Brugge en werd hij op 13 december 1909 tot priester gewijd. In 1910 werd hij directeur van het Leo XIII-seminarie (tot 1919), terwijl hij zelf verder studeerde aan de theologische faculteit. Hij werd magister in de theologie (22 juli 1919) en professor in de dogmatiek aan het Grootseminarie te Brugge (20 september 1919), een functie die hij bleef uitoefenen toen hij erekanunnik werd (31 augustus 1927). In september 1928 werd Lamiroy benoemd tot pastoor-deken te Ieper, in augustus 1929 tot hulpbisschop en op 18 december 1931 tot bisschop van Brugge als opvolger van Gustave Waffelaert. Lamiroy's aantreden als hulpbisschop kondigde een verscherping aan van de anti-nationalistische strijd van de kerk in West-Vlaanderen. Lamiroy trachtte op de eerste plaats de invloed van Vlaams-nationalistische priesters en scholieren in de colleges te verminderen. Zijn belangrijkste instrument hiervoor was de Katholieke Actie, die volgens hem streng hiërarchisch gestructureerd, onder diocesane leiding en uniform georganiseerd en gemonopoliseerd moest worden. Karel Dubois werd belast met de uitbouw van de Katholieke Studentenactie (KSA) tot 'kerkelijk strijdende beweging, maar door-Vlaams van geest', iets wat vele Vlaamsgezinden evenwel als een daad van wantrouwen en vijandelijkheid tegenover het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) beschouwden. De benadrukking van het flamingantisme binnen de KSA was in de eerste plaats bedoeld om het AKVS de wind uit de zeilen te nemen, en Lamiroy pakte geestelijken die laatstgenoemde beweging bleven steunen nu ook harder aan. In juni 1930 ontstond zo bijvoorbeeld wat onrust onder de West-Vlaamse priesters, omtrent enkele overplaatsingen die als sancties werden aangezien. De bisschopsbenoeming van Lamiroy kwam als een algehele verrassing; mogelijk werd zijn kandidatuur bij de nuntius voorgedragen door katholieke politici die de vooruitgang van het Vlaams-nationalisme in West-Vlaanderen wilden afremmen en in de houding van de jonge deken van Ieper tegenover Jeroom Leuridan daarvoor een voldoende waarborg zagen. Als bisschop voerde Lamiroy de strijd tegen de nationalistische clerus nog meer op. Volgens zijn eigen getuigenis beoogde hij 'de eenheid van het land door gehoorzaamheid aan geestelijke en burgerlijke overheid'. Alles wat die eenheid en gehoorzaamheid in het gedrang bracht, wilde hij bestrijden. Dit uitte zich concreet in een zeer autoritiar optreden, waarbij hij er duidelijk niet voor terugschrok zijn rechten als kerkvorst op te eisen en het vanzelfsprekend vond dat men volgzaam was wanneer hij richtlijnen uitvaardigde of leiding gaf. Onder zijn impuls werd zeker vanaf de zomer van 1933 getracht een flamingantische studentenbeweging uit te bouwen, die voor alles streng onder kerkelijke controle zou blijven staan en de invloed van het AKVS moest terugdringen. Diep overtuigd van de nood aan een sterke katholieke partij als garant voor de verdediging van de christelijke waarden, veroordeelde hij elke tendens die van aard was haar te ondergraven. Het voornaamste gevaar leek hem uit Vlaams-nationalistische hoek te komen en hij liet dan ook niet na herhaaldelijk duidelijke voorschriften af te kondigen om het kiesgedrag te beïnvloeden. Toen de regering-Charles de Broqueville voor 27 november 1932 nieuwe verkiezingen had uitgeschreven, wees hij de gelovigen op de 'zware gewetensplicht' hun stem uit te brengen 'op de kandidaten der eenige lijst door de geestelijke overheid goedgekeurd'. Ook bij het naderen van de verkiezingen van 24 mei 1936 wees hij er in een herderlijk schrijven op dat stemmen voor hen 'die tucht en eensgezindheid bij de katholieken afbreken, medewerken (is) aan het kwaad dat onvermijdelijk volgen moet uit het verzwakken van die partij, die het sterkste bolwerk moet uitmaken voor onze godsdienstige vrijheden en onze heiligste rechten'. In oktober 1938 werd nogmaals gewezen op wat op het spel stond, vooral op het gevaar dat het katholiek onderwijs bedreigde, en er werd betekenisvol aan toegevoegd dat niet allen die zich katholiek noemden, dit in feite ook waren. In een rapport aan Rome had hij er zich het jaar voordien overigens over beklaagd dat de Vlaams-nationalisten -- zoals ook de rexisten -- schromelijk tekortschoten aan eerbied en gehoorzaamheid tegenover het kerkelijk gezag en de bisschoppelijke richtlijnen gewoon naast zich neerlegden. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog weigerde Lamiroy principieel de Duitse autoriteiten te ontmoeten. Ook Vlamingen die zich aan collaboratie met de Duitsers schuldig maakten, werden afgekeurd. Waarschijnlijk om zich tijdens de bezetting niet te compromitteren mat hij zich een afzijdige houding aan tegenover Vlaamsgezinde priesters als Cyriel Verschaeve en Maurits Geerardyn; toen bijvoorbeeld deze laatste vroeg terug in het bisdom te worden opgenomen, deelde Lamiroy mee dat deze beslissing tot na de bezetting werd uitgesteld. Op verzoek van Paul Heymans verleende hij wel steun aan Winterhulp. Na de oorlog werd het politieke leven van voor 1940 hervat. De katholieke partij, voortaan Christelijke Volkspartij (CVP), werd door Lamiroy gezien als de enige die de godsdienstige belangen van het land kon garanderen. Hij was medeondertekenaar van twee gemeenschappelijke bisschoppelijke brieven (4 november 1949 en 12 mei 1950). De eerste was gericht tegen de opkomende communisten, terwijl de inzet van de laatstgenoemde brief de door de Koningskwestie gedomineerde verkiezingen van 4 juni 1950 waren. Tijdens de repressieperiode kwamen op het bisdom tientallen brieven toe van beschuldigden (of hun familie) die de tussenkomst van de bisschop vroegen om voor hen ten beste te spreken of minstens de behandeling van hun dossier te laten bespoedigen. Enkele malen (zoals in het geval dom Modest (Alfons) Van Assche) ging hij daarop in, al handelde hij daarbij eerder vanuit een oprecht rechtvaardigheidsgevoelen dan uit Vlaamsgezindheid. Met flamingantische priesters kon de bisschop moeilijk overweg, evenmin trouwens met allen die zijn opvattingen niet deelden.
Deze houding bepaalde ook zijn visie op de Katholieke Arbeidersjeugd, volgens hem de enige manier waarop de leek aan het kerkelijke apostolaat mocht deelnemen, namelijk gemandateerd door en onder controle van de bisschop. Daarom ook stond hij weigerachtig tegenover het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts, en het is tevens de diepe oorzaak waarom hij in zijn bisdom geen jezuïetencolleges wenste.
Lateur, Frank (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)
Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.
Van Dieren, Jan Petrus (° Grave, 1818-05-15 - ✝ Antwerpen, 1887-01-20)
Stichter van de Antwerpse drukkerij en uitgeverij Van Dieren.
Jan Petrus van Dieren vestigde zich in 1839 in Antwerpen, waar hij in 1840 werd ingeschreven als 'imprimeur-libraire' en de drukkerij-uitgeverij V. van Dieren & Co. oprichtte. Hij verzorgde omvangrijke taalkundige en literaire uitgaven als het Nederlansch Letterkundig Woordenboek van P. Weiland. In 1842 gaf hij werken van Theodoor Van Ryswyck uit. Ook op het gebied van het dagblad- en tijdschriftwezen maakte hij zich verdienstelijk. Hij was de stichter van Het Handelsblad (sedert 1844), De Huisvriend (1865-1913) en van De Belgische Illustratie (1869-1884).
Daarnaast gaf hij o.m. de werken uit van August Snieders en van Hendrik Conscience (vanaf 1850). De Antwerpse firma drukte standaardwerken als de Geschiedenis van Vlaanderen, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, Vlaanderen door de eeuwen heen, Flandria Nostra en Lectuurrepertorium. Jan Petrus Van Dieren overleed in 1887, maar zijn zonen Jan (1847-1926) en Theofiel (1855-1918) de leiding over. Na de Eerste Wereldoorlog werd Jans zoon (1882-1961) directeur. Zijn neef, Vincent, nam in 1913 de drukkerij Van Os-de Wolf over en bouwde ze uit tot de befaamde drukkerij V. Van Dieren en Co. Van Dieren & Co. staakte haar werkzaamheden in 1968.
Lannoo, Joris (° Tielt, 1891-02-20 - ✝ Tielt, 1971-12-08)
Directeur van drukkerij-uitgeverij Lannoo te Tielt.
Joris Lannoo begon zijn humaniorastudie aan het Tieltse college, maar moest die in 1909 noodgedwongen stopzetten. Op 1 juni 1909 nam hij samen met zijn broer Rafaël een kleine Tieltse drukkerij, drukkerij Horta, over. Na de Eerste Wereldoorlog, waarin hij als officier aan het front van de Yzer streed, bevond de uitgeverij zich in verval, maar door grote inspanningen werkte Lannoo zich opnieuw op. In 1929 vestigde hij zich in de Kasteelstraat, waar hij een groot bedrijf oprichtte en leidde tot in de jaren '60, toen een ziekte hem geleidelijk het werk uit handen nam en zijn zonen hem opvolgden. Hij gaf veel Vlaamse werken uit van o.a. Stijn Streuvels, Guido Gezelle, Emiel van Hemeldonck, ... Verder was hij ook nog stichtend lid van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen en van de Vlaamse Uitgeversbond. Hij legde contacten met Nederlandse uitgevers als de R.K. Boekcentrale, Van Langenhuysen en Veen, met wie hij jaren samenwerkte. Het bedrijf omvat thans drie afdelingen: drukkerij, grafiek en uitgeverij.
Standaard Boekhandel
De Standaard Boekhandel vond zijn oorsprong in het weekblad Ons Volk Ontwaakt, dat in 1911 een boekhandel begon. In 1919 werd de boekhandel een onderdeel van het dagblad De Standaard en kreeg ze de naam De Standaard Boekhandel. In 1924 werd De Standaard Boekhandel een zelfstandige Naamloze Vennootschap. De krant De Standaard werd de grootste aandeelhouder. Op dat moment deed Maurits De Meyer zijn intrede als directeur van de boekhandel. Hij bleef in deze functie werkzaam tot 1960. Zijn opdracht bestond erin de filialen in Brussel en Antwerpen uit te bouwen en een breed uitgavenfonds op te zetten. Een eerste belangrijke uitbreiding van de Standaard Boekhandel vond plaats in 1926. Er werd een afdeling geopend in de Naamsestraat in Leuven door de overname van de Vlaamsche Boekenhalle, toen de enige Vlaamse boekhandel in de universiteitsstad. Op 1 oktober 1933 gebeurde dat in Gent, met de overname van de boekhandel Siffer. In de jaren '30 behoorde Streuvels tot het literaire fonds van de uitgeverij met werken als Lenteleven (1938) en De teleurgang van den Waterhoek (1939). Gedurende de Tweede Wereldoorlog bleef de Standaard Boekhandel onder de leiding van De Meyer gewoon verder werken. Precies tijdens die periode kwam er als gevolg van de leeslust van de mensen een samenwerking met de drukkerij-uitgeverij Lannoo tot stand bij het uitbrengen van de Lijsternestreeks .
De uitgeverij opende zijn eerste boekhandel in 1919 te Brussel onder de naam 'Afdeeling Boekhandel van de n.v. De Standaard'. In 1920 werd een tweede boekhandel geopend te Antwerpen.