vele groeten van ons beiden hier
Ingoijghem
België
RED[ACTIE] ELSEVIER'S MAANDSCHRIFT
SCHOORL. (N[oord Holland])
< | Resultaat 240 van 2531 | > |
---|
Boutens, Pieter Cornelis (° Middelburg, 1870-02-20 - ✝ 's-Gravenhage, 1943-03-14)
Nederlands dichter.
Hij studeerde klassieke talen te Utrecht, was korte tijd leraar en wijdde zich na 1904 geheel aan letterkundig werk. Zijn vroege poëzie is niet denkbaar zonder de nieuwe vrijheid die door Kloos, Verwey en vooral Herman Gorter was ontstaan, maar als 'Negentiger' afkerig van het impressionisme, zag Boutens het vers als een directe en zinrijke openbaring van de ziel. Deze innerlijke bewustwording heeft zich bij hem voltrokken onde de invloed van Plato, bij wie hij zijn eigen vermoeden van de aardse ballingschap der ziel en van de zichtbare schoonheid als onvolmaakte afspiegeling van de Onzichtbare, bevestigd vond. Zo werd Boutens' werk steeds meer belijdenis van een mystiek-wijsgerig levensgevoel, dat soms wel gebruik maakt van katholieke termen en symbolen, maar niettemin wezenlijk platonisch-humanistisch moet heten. Door zijn gerichtheid op het boventijdelijke heeft deze poëzie uiteraard een statisch karakter. Een aparte plaats in zijn oeuvre neemt de bundel in die hij in 1919 liet verschijnen onder de titel Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe. Als vertaler heeft hij ernaar gestreefd de klassieke tekst in zijn genuanceerde betekenis volledig tot zijn recht te doen komen. Het best geslaagd zijn de Homerus-vertalingen. Boutens' invloed op de generatie van 1910 (Bloem, Van Eyck, A. Roland Holst) is diep en duurzaam geweest.
Fonteyne, Jules (° Brugge, 1878-07-22 - ✝ Brugge, 1964-08-11)
Tekenaar - schilder.
Nadat Jules Fonteyne in 1897 als primus aan de Brugse Academie afstudeerde, kreeg hij zijn verdere opleiding in Brussel en aan het Hoger Instituut van Antwerpen, waar hij de prijs behaalde voor graveerkunst. Hij reveleerde als grafisch kunstenaar met zijn eenvoudige illustraties voor het Kerstekind van Stijn Streuvels (1910). In oktober 1914 vertrok hij met zijn familie naar Engeland, waar hij onder invloed van de Prerafaëlieten kwam te staan. Na de oorlog keerde hij terug naar België en tekende er veel kerkmeubels voor de opnieuw opgebouwde kerken. In 1920 werd hij als leraar in de toegepaste kunsten aangesteld aan de Academie. In 1924 werd hij er directeur. Fonteyne manifesteerde zich vooral als etser-tekenaar. Van zijn hand zijn talrijke affiches, prentkaarten en portretten (o.a. een aantal potloodtekeningen en een profieltekening in 1912 van Streuvels, van Jozef Dochy, van Karel de Flou,...) bewaard. Hij vervaardigde ex-librissen en illustreerde talrijke boeken, o.a. van Streuvels (Het Glorierijke Licht en Morgenstond, Sint Jan, De Boomen, Vertelsels van Gokkel en Hinkel; De schoone en stichtelijke historie van Genoveva van Brabant).Zijn tekeningen zijn altijd voluit figuratief en af en toe zelfs suggestief. Bij voorkeur heeft hij in zijn tekeningen de volkse mens geportretteerd zoals hij die in het Brugge van zijn tijd kon observeren.
Streuvels, Stijn (° Heule, 1871-10-03 - ✝ Ingooigem, 1969-08-15)
Geboren als Frank Lateur en bakker van opleiding, maar onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, Vlaanderen, De Gids en De Nieuwe Gids. De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.
Van Deyssel, Lodewijk (° Amsterdam, 1864-09-22 - ✝ Haarlem, 1952-01-26)
Pseudoniem van Karel Johan Lodewijk Alberdingk Thijm.
Nederlands criticus en prozaschrijver.
Jongste zoon van J. A. Alberdingk Thijm. Maakte zijn literair debuut in Dietsche Warande, het tijdschrift van zijn vader. Als oprichter en medewerker aan het tijdschrift De Nieuwe Gids bepaalde hij in sterke mate de kritiek ten aanzien van de traditionele literatuuropvatting en ook het opkomende naturalistische proza. Hij stichtte samen met A. Verwey het Tweemaandelijksch Tijdschrift en was in 1905 medeoprichter en eerste voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen. Van Deyssel wordt gewoonlijk beschouwd als de verpersoonlijking van het artistieke individualisme van 'tachtig'. Het meest gekend zijn zijn naturalistische romans Een Liefde (1887) en De kleine Republiek (1889).