FRANK·LATEUR
10 april 1919
Waarde,
Ik wensch U alle geluk met de nieuwe onderneming[1] — Vlaamsche uitgevers hebben wij doodnoodig.[2] Ik ben eigenlijk aan niemand gebonden, maar heb voor 't oogenblik niets liggen — al mijn beschrevene papieren zijn door soldaten vernietigd... in 't zoeken naar souvenirs!![3] 't Eenige wat ik gered heb is mijn Genoveva waaraan ik de vier oorlogsjaren gewerkt heb[4] en nu vind ik uwen brief bij mijne 't huiskomst van Amsterdam waar ik het handschrift bij den uitgever bracht![5]
Ik hoor dus wel verder van U en Uwe zaak.
Met hooge achting
Uw
(handtekening Stijn Streuvels)
(handtekening Stijn Streuvels)
Annotations
[1]
De Bock was net met zijn uitgeverij De Sikkel gestart.
[2]
Na de Eerste Wereldoorlog was er slechts één professionele uitgever: de Nederlandsche Boekhandel van Lucas Hendrik Smeding, die in 1892 was opgericht. Toen De Sikkel in 1919 startte was er dus weinig of geen sprake van een degelijk uitgebouwd uitgeversbedrijf in Vlaanderen. Dat wil echter niet zeggen dat Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog helemaal niets te bieden had op het gebied van het uitgevers- en boekhandelswezen; integendeel. 'De oeverloze flamingantenrepressie maakte een aantal energieën vrij die anders in het onderwijs of de ambtenarij zouden zijn opgegaan, en het activisme had, evenals de zgn. Frontbeweging onder de soldaten, in het land een heilzame gisting verwekt'. Ondanks de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog behield het (weliswaar beperkte) Vlaamse lezerspubliek de koopkracht voor boeken. Maar de Vlaamse uitgever moest aan het begin van de twintigste eeuw zowel opboksen tegen de intellectuele verpaupering als tegen de toegenomen verfransing in Vlaanderen. En bovendien misten de meeste Vlaamse uitgevers het professionalisme van hun Nederlandse collega's. E. De Bock, Een uitgever herinnert zich, p. 7
[3]
Cf. een brief van Streuvels aan Joris Vriamont d.d. 15.01.1919: Verder ben ik al mijn documenten, duizenden fiches, verzamelingen folklore, aantekeningen voor later werk, briefwisseling van dertig jaar ver, alles verloren, moedwillig vernietigd, in de grond gegooid en vertrappeld — o.a. een massa handschriften van Gezelle! Dat is voor mij het pijnlijkste en dat is als een stuk leven dat onherstelbaar weggerukt is! En in een brief aan August Vermeylen d.d. 19.02.1919 schreef hij: Als man met orde had ik een Carnet waar de vertalingdienst zorgvuldig in opgetekend stond, maar dat hebben de Engelse gentlemen, op zoek naar souvenirs onder mijn ogen met alles wat er was aan beschreven papieren, en papiertjes, fiches, documenten voor later werk, folklore e.a. uit kassen en schuifladen geroefeld [...] geciteerd in H. Speliers, Dag Streuvels, p. 443-444. In Ingooigem II zou Streuvels tenslotte schrijven [over de periode november 1918, JD]: [...] de duizenden vluchtelingen die hier langs de grote baan voorbijgetrokken waren [...] hadden er [uit het Lijsternest, JD] alles meegenomen wat hen dienstig kon zijn en de rest was door soldaten vernield of gestolen... S. Streuvels, Volledig Werk 4 — Ingooigem II, p. 1345.
[4]
Op 27 februari en 24 april 1929 hield Streuvels een lezing in de Academie, getiteld 'Over Genoveva van Brabant'. Deze lezing werd gepubliceerd in de Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1929, p. 171-201:
[...] Ik zou er mij nooit zoo diep in ondergedompeld hebben, en het opzet zou misschien wel tot een vroom besluit gebleven zijn, maar toen kwam de oorlog. Vier jaar volledig afgezonderd van de wereld, alle maatschappelijke betrekkingen stopgezet, zonder iets dat in den naasten tijd eene uitkomst vermoeden liet. Dit waren inderdaad zooveel gunstige factoren die aanzetten moesten om een werk van grooten omvang te ondernemen en met alle geduld uit te voeren. [...]
[5]
Lambertus Jacobus Veen, in Amsterdam gevestigd, was sinds 1909 Streuvels' uitgever. Streuvels' reis naar Amsterdam was begin 1919 niet zonder moeite gebeurd, want er was nog steeds een reispas nodig om België te verlaten. H. Speliers, Dag Streuvels, p. 442