<Resultaat 317 van 2531

>

FRANK LATEUR
INGOYGHEM
Waarde Heer De Bock,
Ik dank U zeer om het toezenden van "De Gouden Poort",[1] maar... Ik moet U zeggen dat die zeden — in Vlaanderen algemeen? — om toelating tot opname van teksten te vragen als het boek er is, op zijn minst verkeerd heeten mag. Ik herhaal het telkens: in dit geval moet de uitgever er de gevolgen van dragen. Dat de heer Kuypers... "zoo vrij is geweest" vind ik jammer voor hem, maar ik kan er niets aan doen en ook niet in tusschen komen: het beheer van toelating voor wat mijn werk, en ook dat van Gezelle betreft, is in handen van den uitgever L[odewijk Jacobus] Veen, te Amsterdam[2] (ik meen U dat reeds gezegd te hebben)[3] Als ik dat zelf moest beheeren, moest ik er een speciaal bureau voor op nahouden. Gij zult U dus, voor 't geen de opname in De Gouden Poort betreft, van mijn werk en dat van Gezelle,[4] met de firma Veen moeten in orde stellen, die een vast honorar[ium] eischt voor opname van teksten in bloemlezingen. Dààr wordt verondersteld dat de uitgever eener bloemlezing het ding als eene "zaak" aanvat en exploiteert, en het dus maar redelijk is dat hij betaalt voor de copie die hij opneemt; om nog niet te spreken van het "onhebbelijke" als die copie genomen wordt... zonder voorafgaande verwittiging of vergunning te vragen!
Wat de "Volksvertelsels" van Gezelle betreft,[5] verrast Gij mij met de aanhaling van: "andermaal uwe toestemming te willen verleenen"!! Ik moet U plechtig verklaren dat die Volksvertelsels verschenen zijn zonder dat ik er iets van geweten heb,[6] en ik aan verleende toestemming enkel gelooven zal, als Gij mij het bewijs kunt voorleggen. Dat kan slechts in één geval gebeurd zijn: dat ik — zonder den inhoud dier volksvertelsels te kennen, heb voorgehad dat zij uit Rond den Heerd[7] afkomstig waren. Die zaak is heel ingewikkeld, en zit zoo ineen: In dat [2]boekje komen vertelsels voor die absoluut van Gezelle niet zijn! enkele komen uit Rond den Heerd, andere uit Biekorf,[8] of elders;[9] Voor Rond den Heerd beweert kan[unnik] Duclos (voor enkele weken overleden) het volle eigendomsrecht te hebben. De familie Gezelle zou juist een advokaat er op uitzenden om die zaak te onderzoeken. Voor Biekorf e[n andere] behoort het recht aan de familie (voor zoover altijd dat die vertelsels geen gemeen-goed zijn?) Gij ziet dat het niet zoo eenvoudig is alsdat Gij denkt, en ik — die er als verantwoordelijke persoon voorsta[10] — alle rechten voorbehoud, voor zoover ik die rechten kan doen gelden. Ik herhaal, dat het me totaal onmogelijk voorkomt U eene toestemming verleend te hebben, en ik zal handelen alsof ik ze niet gegeven had, tenzij Gij mij het bewijs kunt voorleggen. Het is niet altijd plezierig zaakvoerder voor de familie te zijn, b[ij]z[onderlijk] tegenover Belgische uitgevers.
Met hooge achting
Uw
(handtekening Stijn Streuvels)

Annotations

[1] J. Kuypers, De Gouden Poort. Bloemlezing ten dienste van middelbaar- en normaal onderwijs. Antwerpen, De Sikkel; Santpoort, C.A. Mees, 1925. Deel I: Inleiding tot de litteraire schoonheid; Deel II: Nieuwe Nederlandsche letteren.
Cf. brief van De Bock aan Streuvels van 23 mei 1925.
[2] Streuvels ontmoette Lambertus Jacobus Veen voor het eerst in maart 1901, nadat beiden al enige tijd schriftelijk contact met elkaar hadden gehad. Veen was jarenlang de vaste uitgever van Streuvels' werken. Na Veens overlijden in 1919 vond Streuvels steeds minder zijn draai in de Hollandse uitgeverswereld en hij begon uit te kijken naar nieuwe publicatiemogelijkheden. In 1941 deed de firma Veen afstand van alle publicatierechten op het werk van Streuvels, wat het einde betekende van hun samenwerking. Ludo Simons, Het boek in Vlaanderen sinds 1800. Een cultuurgeschiedenis., p. 222-223; H. Speliers, Dag Streuvels, p. 270, 440 en 507
[3] Cf. brief van Streuvels aan De Bock van 22 maart 1925.
[4] In deel I van De Gouden Poort verscheen van Gezelle: 'Het Schrijverke' (uit: Dichtoefeningen; p. 6-7); 'Moederken' (uit: Laatste Verzen; p. 72); 'O Lied' (uit: Gedichten, Gezangen en Gebeden; p. 176); 'Hangt nen Truisch' (uit: Gedichten, Gezangen en Gebeden en Kleengedichtjes; p. 208); 'De Averulle en de Blomme' (uit: Dichtoefeningen; p. 211-212); 'Als ge naar het kooren luistert' (uit: Tijdkrans; p. 222-223); 'Meidag' (uit: Rijmsnoer; p. 224); 'Het Meezennestje' (uit: Gedichten, Gezangen en Gebeden; p. 227); 'De Nachtegale'; 'Slapende Botten' (uit: Rijmsnoer; p. 231); 'Land en Taal' (uit de opdracht van Dichtoefeningen; p. 244) en 'De taal van Gezelle, een verdediging van het taalparticularisme' (uit de 'Verantwoordinge', die zijn bundel Dichtoefeningen voorafgaat, 1858; p. 244-245). In deel II: 'O! 'T Ruischen van het ranke riet!' (uit: Dichtoefeningen, 1858), 'Dien Avond en die Rooze' (uit: Gedichten, Gezangen en Gebeden), 'Kerkhofblommen' en 'Kleengedichtje' (p. 25-28); 'Vol Naalden' (uit: Tijdkrans, 1893); 'De Meid' (uit: Tijdkrans), 'Ego Flos' (uit: Laatste Verzen) (p. 99-101).
[5] Cf. brief van De Bock aan Streuvels van 23 mei 1925.
[6] Cf. brief van De Bock aan Streuvels van 18 december 1920: toen al was er blijk van onenigheden over het niet vragen van toelating voor de uitgave van Gezelles Vlaamse volksvertelsels. De Bock schreef toen: Het verwonderde me zeer, dat deze zaak niet in orde bleek. De bezorger van de uitgave, die met den Ew. Heer Caesar Gezelle over de zaak correspondeerde, had, vertrouwde ik, ook de noodige toelating gevraagd. Hij blijkt dat niet formeel te hebben gedaan wat zeker een ongelijk van hem geweest is.
[7] Dit West-Vlaamse weekblad werd in december 1865 gesticht door Guido Gezelle en de Britse, maar eveneens in Brugge wonende oudheidkundige en kunsthistoricus James Weale. Rond den Heerd was een op een breed publiek mikkend pedagogisch en ontspannend blad, dat het beoogde publiek en de dubbele functie van lering en vermaak in de ondertitel aangaf. Het zou immers een leer- en leesblad voor alle lieden worden. In 1866 trok Weale zich terug en moest Gezelle alleen de leiding van het blad op zich nemen. Vanaf juni 1871 werd Duclos zijn actieve medewerker en algauw, in Gezelles plaats, hoofdredacteur. In december 1871 werd hij verantwoordelijk uitgever en iets later, in 1874, verwierf hij de eigendomsrechten van het blad. Hij zou het snel tot een hoge bloei weten te brengen. In totaal werden 25 jaargangen uitgegeven, alle in Brugge gedrukt. A. De Vos, Gezelles Gouden Eeuw: De Zuidnederlandse zeventiende-eeuwse literatuur in het werk van Guido Gezelle, p. 40-43; A.G.H. Bachrach (hoofdred.) e.a., Moderne Encyclopedie van de wereldliteratuur, p. 366
[8] Biekorf verscheen als 'leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen' vierentwintig maal per jaar (16 blz.). Dit Vlaamse tijdschrift kan men beschouwen als nakomeling van Rond den Heerd, maar dan zonder Duclos. Biekorf was een nieuw tijdschrift dat voor het eerst verscheen in januari 1890 bij uitgeverij De Plancke te Brugge. Men (dat zijn de leden van de Biehalle, een vereniging die zich het verdedigen van het West-Vlaams tot doel stelde), wilde oorspronkelijk Rond den Heerd van Duclos in de gewenste richting buigen, maar Duclos weigerde mee te werken. Op die manier ontstond een nieuw blad naast Rond den Heerd, waarvan men de priesters Em. Demonie en A. Van Speybrouck, J. Caeynest en E. Van Robays als eigenlijke stichters kan aanduiden. Met dit Vlaamse tijdschrift wilden de redacteurs aantonen dat het Vlaams uitstekend kon functioneren als taal van cultuur en wetenschap. Guido Gezelle leverde voor dit blad een aantal literaire bijdragen en was bovendien lid van een keurraad die de jonge auteurs als raadgevers bijstond. A. De Vos, Gezelles Gouden Eeuw: De Zuidnederlandse zeventiende-eeuwse literatuur in het werk van Guido Gezelle, p. 73-76; A.G.H. Bachrach (hoofdred.), Moderne Encyclopedie van de wereldliteratuur, deel 1, p. 352
[9] Het voorwoord van Vlaamse volksvertelsels leert ons: Deze vijf lieve vertelseltjes die Guido Gezelle zijn volk heeft afgeluisterd en voor ons heeft opgeteekend lagen verspreid en vergeten in den eersten jaargang van Rond den Heerd en den derden jaargang van Biekorf. In het gezamelijke werk van Gezelle werden zij nooit opgenomen. 'Waan van Wantje Wekkers', uit Rond den Heerd, I, 1860, p. 6; 'Mette-Moeie', uit Rond den Heerd, I, 1860, p. 213; 'Pietjen op den Pereboom', uit Rond den Heerd, I, 1860, p. 201; ''t Manneken dat moest Hout gaan rapen', uit Biekorf, III, 1892, p. 7; 'Van een Tooveringe', uit Biekorf, III, 1892, p. 104. 'Deze tekst is een getrouwe wedergave van het origineel in Rond den Heerd en Biekorf. Liever dan willekeurige veranderingen aan te brengen, hebben wij zelfs dat, wat in orthographie en punctuatie voor foutief zou kunnen doorgaan, onveranderd bewaard. Vlaamse volksvertelsels, p. 61
[10] Streuvels trad op als woordvoerder van de erfgenamen van Guido Gezelle.

Register

Naam - persoon

De Bock, Eugène (° Borgerhout, 1889-04-23 - ✝ Schoten, 1981-07-22)

Uitgever.

Was de zoon van een onderwijzer. De Bock studeerde aan het Antwerpse atheneum, werkte van 1907 tot 1912 op een handelskantoor, van 1912 tot het eind van de oorlog op de Antwerpse Stadsbibliotheek en was sedert 1919 als uitgever werkzaam. Op het atheneum was De Bock redacteur van De Goedendag; vanwege een artikel over de verfransing van het onderwijs werd hij in 1907 van de school verwijderd. Jeugdvrienden waren Antoon Jacob, Leo Picard en Herman Vos. Het flamingantische Antwerpse milieu waarin De Bock aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog verkeerde, staat getekend in zijn sleutelroman Jeugd in de Stad (1918). De Bock, die in de turnbeweging actief was en in 1910 in Albert Verweys tijdschrift De Beweging opstellen over gymnastiek publiceerde, debuteerde in 1912 met een rehabiliterend boek over Hendrik Conscience, wiens eeuwfeest dat jaar te Antwerpen gevierd werd met een grootse tentoonstelling, waarin De Bock een belangrijk aandeel had. In 1913 richtte hij met Jacob, August Borms en anderen de Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak op, waarvan Jacob voorzitter en De Bock secretaris werd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij Antwerps correspondent van De Vlaamsche Post (Picard, Gent) en Het Vaderland (Den Haag); in 1918 was hij redactiesecretaris van het gematigd-activistische tijdschrift De Stroom. Om zijn activistische overtuiging werd hij na de oorlog uit de gemeentelijke dienst verwijderd. In 1919 startte De Bock met wat zijn levenswerk zou worden: de uitgeverij De Sikkel. In 1920 stichtte hij met Vos en andere uit het activisme komende jongeren het tijdschrift Ruimte (1920-1921), dat door hem werd uitgegeven. In 1929 was hij medestichter van de Vereniging ter bevordering van het Vlaamse Boekwezen. De Bock, die als uitgever engagement paarde aan eruditie en goede smaak, was zelf een belangrijk kenner van Conscience en van de herlevende Vlaamse literatuur en beweging in de tweede helft van de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw. Daarnaast ging zijn belangstelling naar de rederijkers (Colijn van Rijssele, 1958; Johan Baptist Houwaert, 1960) en naar de geschiedenis van boek en boekhandel. Zijn arbeid op historisch terrein werd in 1949 bekroond door een grote synthese van kunst en cultuur van de Nederlanden.

Duclos, Adolf Juliaan (° Brugge, 1841-08-31 - ✝ Brugge, 1925-03-06)

Geschied- en oudheidkundige, schrijver van historische romans, folklorist, priester.

Na filosofische studies in het Klein-Seminarie van Roeselare en theologische studies in het Groot-Seminarie van Brugge, waar hij Guido Gezelle leerde kennen en na zijn priesterwijding in 1865 werd Duclos in Torhout aangesteld als leraar en surveillant van de Bisschoppelijke Normaalschool. Hij behoorde tot de generatie van overtuigde neogotici. Daarnaast was hij een overtuigd voorvechter van de Vlaamse taal en cultuur. Duclos was een bijzonder bedrijvig man. Alle aspecten van zijn persoonlijkheid - kunstminnaar, Vlaamsgezind priester en taalparticularist - komen duidelijk tot uiting in de honderden artikels die hij publiceerde in het West-Vlaamse particularistische weekblad Rond den Heerd, waarvan hij vanaf 1871 hoofdredacteur wordt en later verantwoordelijk uitgever en eigenaar. Hij bracht het tijdschrift tot bloei en zou het laten uitgroeien tot het officiële orgaan van het Davidsfonds Brugge (gesticht in 1875). Gedurende bijna twintig jaar stond Duclos in Rond den Heerd en daarbuiten op de bres voor het West-Vlaamse dialect en het taalparticularisme. Zijn onwrikbare standpunt en te grote zelfverzekerdheid zorgden ervoor dat er wrijvingen ontstonden met Gezelle en de andere West-Vlamingen. Als gevolg daarvan daalde zijn prestige. Er verschenen van hem gelegenheidsgedichten en historische romans. Naast religieuze, devotionele en hagiografische literatuur, schreef hij ook historische en oudheidkundige werken (o.a. reisgidsen). In 1881 verscheen van hem Reyvaart of de wraak van den tempelier. Vaderlandsche tafereelen 1319-1322. Het opmerkelijke is wel dat het hoofdwerk van de flamingantische veelschrijver Duclos, Bruges. Histoire et Souvenirs, in het Frans is gesteld.

Gezelle, Guido (° Brugge, 1830-05-01 - ✝ 1899-11-27)

Priester-dichter en leraar.

Oom van Caesar Gezelle en Stijn Streuvels. Priester-dichter en leraar die met zijn nationaal-religieus geïnspireerde lessen, gedichten en journalistieke publicaties grote invloed uitoefende op de katholieke Vlaamse studentenbeweging. Gezelle werkte achtereenvolgens in Roeselare (Klein Seminarie), Brugge, Kortrijk en opnieuw Brugge. Hij maakte vlug naam als Vlaams literair auteur met zijn Kerkhofblommen (1858), en was ook zeer actief als taalgeleerde, volkskundige, pamflettist, polemist, en stichter-stimulator en uitgever van tijdschriften als Rond den Heerd, Loquela en Biekorf. Gezelle was een taalparticularist, wat tot uiting kwam in zijn bijdragen aan deze tijdschriften. Hij liet tevens een bundel Laatste Verzen na die in 1901 postuum uitgegeven zou worden.

Gezelle, Guido (° 1830 - ✝ 1899)

Priester-dichter, West-Vlaamse taalparticularist. De groep rond Van Nu en Straks bewonderde hem als dichter en heeft bijgedragen tot de grote interesse die er tot vandaag nog voor zijn werk bestaat.

Gezelle, Guido (° 1830 - ✝ 1899)

Priester, dichter, taalkundige en journalist. Zijn zus Louise Gezelle (1834 1909 was de moeder van Stijn Streuvels, die bijgevolg een neef was van Guido Gezelle.

Kuypers, Julien Jozef (° Pepingen, 1892-08-14 - ✝ Vorst, 1967-11-16)

Vlaams schrijver van o.a. De Gouden Poort, historische romans en de novellenbundel Mijn vriend vertelt. Als directeur van het bestuur van de normaalscholen was hij intensief betrokken bij belangrijke onderwijshervormingen zoals de vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs (1926-1927). Van 1956 tot 1962 was hij buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister voor buitenlandse culturele betrekkingen. Hij was ook lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent en in 1967 hoofdredacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Kuypers fungeerde een aantal keer als stand-in van Streuvels op een of andere feestgelegenheid, waar Streuvels zich wegens zijn afkeer voor festiviteiten niet liet zien.

Naam - uitgever

L.J. Veen

Nederlandse uitgeverij die in 1887 door Lambertus Jacobus Veen was opgericht. De firma maakte naam door werk te publiceren van o.a. Louis Couperus en Stijn Streuvels.