Ingoyghem den 12 Februari, '32
Waarde Heer Lannoo,
Heden stuurde ik aan het adres van Filip De Pillecijn, een postpakket met de verlangde boeken welke Gij op een lijst hadt aangeduid, en waarvan hierbij de rekening.[1]
Hierbij ook vindt U het contract in dubbel van Tieghem om te onderteekenen. Den tekst zal ik in den loop der toekomende week gereedmaken en U opsturen.[2]
Bij het afscheid te Roeselare hebt Gij iets gezegd over het lettertype voor de Vlaschaard, dat ik niet goed verstaan heb, maar mij toch ongerust maakt. Ik moet U daaromtrent, eens en voorgoed duidelijk maken en U de feiten herinneren bij onze eerste afspraak gedaan. Ik heb U namelijk een proefblad voorgelegd van papiersoort, formaat, letterspiegel.... en letter, met opgave van omvang, prijs, enz[ovoort] Het voorstel kwam hierop neer: in geval Gij mij identiek hetzelfde kondt leveren - mits proef-ex[em]pl[aar] door U voor te leggen - wij tot eene overeenkomst zouden besluiten het drukken der nieuwe uitgaaf van De Vlaschaard aan U toe te vertrouwen,- anders: dat ik zelf de ex[em]pl[aren] der nieuwe uitgaaf, in losse vellen, of geheel opgemaakt zou leveren aan de voorwaarden U medegedeeld. Hoelang is dit geleden dat deze afspraak hier werd gedaan? En hoever zijn we nu gevorderd?[3] Er is nog niet eens het bedoelde modelboek voorgelegd, waarop Veen en ik zelf zouden oordeelen of de uitvoering ons bevredigde! En nu hoor ik dat de letter die Gij hebt aangekocht nadat ik mijn model had voorgelegd, niet passen zou bij den voorgerekenden omvang van het boek!? Kwestie is hier dat onze kostelijke tijd verloopt zonder dat er tot een vast besluit kan worden overgegaan, en ik vrees dat na dit tijdverlies, ik toch zal verplicht zijn zelf te laten drukken.
Kom, leg me nu toch iets voor waaraan wij zien kunnen wat de uitgaaf worden kan, en geef mij duidelijk bescheid over letter, enz[ovoort] De twee soorten die Gij me hebt voorgelegd zijn toch wel deze door U aangekocht en waarvan de grootste in aanmerking komt voor De Vlaschaard. De kleinste... in géén geval, hoor![4] Ik wacht op "vooruitgang"
Kom, leg me nu toch iets voor waaraan wij zien kunnen wat de uitgaaf worden kan, en geef mij duidelijk bescheid over letter, enz[ovoort] De twee soorten die Gij me hebt voorgelegd zijn toch wel deze door U aangekocht en waarvan de grootste in aanmerking komt voor De Vlaschaard. De kleinste... in géén geval, hoor![4] Ik wacht op "vooruitgang"
Intusschen Hoogachtend
(handtekening Stijn Streuvels)
P[ostscriptum] Heeft Filip De Pillecijn het Streuvels-nummer van Vlaamsche Arbeid[5] en het nummer van Dietsche Warande van October '31?[6] Daarin is veel te vinden die hem een samenvattend oordeel over het werk kan geven.
Voor het boek "Tieghem" ook zou ik moeten zien met welke letter het gedrukt wordt. Gij kunt me toch van die twee boeken eene proef-pagina laten geworden?[7]
Annotations
[1]
De rekening wordt bewaard in het Archief Joris Lannoo te Tielt.
[3]
Cf. reactie van Joris Lannoo op deze verwijten in zijn brief aan Streuvels van 13 februari 1932.
[4]
Cf. brief van Joris Lannoo aan Stijn Streuvels van 12 februari 1932. Bij deze brief worden 2 voorbeelden van letters bewaard. Op het ene heeft Streuvels 'te klein' geschreven, op het andere 'goed'.
[5]
Streuvels. Antwerpen, Mercurius, 1922, 43 pp. Vlaamsche arbeid 12,1.
[6]
Dietsche Warande en Belfort is een Vlaams cultureel tijdschrift, ontstaan in 1900 door de versmelting van De Dietsche Warande (1855) en Het Belfort (1886). Leidende figuren waren o.a. Maria Belpaire, Lodewijk Scharpé, August Coppens en Emiel Vliebergh. Reeds van in het begin was het de bedoeling om vanuit een katholieke levensbeschouwing een zo breed mogelijke informatie te verstrekken op alle gebieden. Men wilde zich dus niet tot het literaire beperken; ook godsdienst en politiek kwamen aan bod. Winkler Prins van de Nederlandse Letterkunde, p. 117; Elektronische NEVB
Het oktobernummer van 1931 werd geheel gewijd aan de zestigste verjaardag van Streuvels. De redactie begint het nummer met een lofrijke dankbetuiging aan de grote Vlaamse schrijver (p. 729). Van pagina 730 tot 807 staan bijdragen van o.a. J. Persyn, F. Timmermans, H. De Man, J. Eeckhout en A. Van Cauwelaert over Streuvels en zijn werk.
[7]
Cf. antwoord van Joris Lannoo in zijn brief aan Streuvels van 13 februari 1932.
