Brugge, 8 Juni, 1941.
Den
Weled[elen] Heer
F[rank] Lateur,
Ingooigem.
Waarde Stijn Streuvels,
Het spijt me dat ik U, door een te vage mededeeling wellicht, op uw strijdros heb gejaagd, in deze lentelijke dagen nog wel.
[1] Het zouden inderdaad meer dan zonderlinge praktijken zijn een herdruk van uw werk te brengen zonder U daarvan in kennis te stellen. Dat is ook heusch niet het geval. Ik wou enkel nog een vijftigtal
ex[emplaren] laten binden, en daar U vroeger den wensch te kennen gaf, een volgenden band gemaakt te zien in den aard van den
band door
Veen vervaardigd, heb ik dus moeite gedaan dit papier te bemachtigen. In de huidige moeilijke omstandigheden zijn mijn pogingen echter niet geslaagd: ik kon enkel het papier krijgen waarvan U proefbanden zijn gestuurd,
[2] en ik had graag vernomen of U met dergelijke band genoegen kunt nemen. Mijn persoonlijke voorkeur gaat naar onze eerste band, doch ik ben er steeds zooveel mogelijk op uit de wenschen van de auteurs na te komen.
[3]
Wat de afrekening betreft, daarin hebt U gelijk: die had moeten volgen in den loop van de maand Januari. Op einde December hadden wij echter nog geen 1000
ex[emplaren] verkocht, zoodat er practisch niets af te rekenen viel, daar wij een voorschot op 1000
ex[emplaren] betaalden. Ik geef echter graag toe dat dit geen reden moest zijn om U niet op
[de] hoogte te houden van den verkoop. Wel meen ik U te hebben medegedeeld dat
Veen, einde 1940, nog 500
ex[emplaren] nabestelde,
[4] zoodat er practisch door ons nog 500
ex[emplaren] te verrekenen zouden zijn. Morgen vertrek ik nu voor een tiental dagen naar Nederland;
ik neem echter schikkingen opdat onder mijne afwezigheid de volledige staat zou opgemaakt worden van den verkoop van KERSTVERTELLINGEN en PARADIJSSPROOKJES.
Die zal U dan einde Juni toegezonden worden... met al mijn spijt dat het niet eerder gebeurde, en de beste voornemens voor beterschap![5]
Met hartelijke groeten ook aan Mevrouw Lateur, en beste wenschen voor allen,
(handtekening Martha Van de Walle)
Annotations
[1]
D.i. de mededeling dat er een herdruk van
Kerstvertellingen zou verschijnen. Cf. brief van Wiek Op aan Stijn Streuvels van
5 juni 1941. Op deze mededeling van Wiek Op had Streuvels in zijn brief van
7 juni 1941 heel heftig gereageerd.
[5]
De afrekeningen over de verkoop van
Paradijssprookjes en
Kerstvertellingen werden pas op 30 respectievelijk 31 augustus 1941 verstuurd.