<>

1916-05-14 (1 bericht)

> | Zondag 14 mei '16.
De moed begint te ontbreken, het is ook altijd hetzelfde euvel of liever het verergert steeds; ge hoort niet anders dan van naar Duitschland sturen. Wee hun die brieven of kaarten van soldaten uit het front ontvangen! De prijzen der eetwaren stijgen met den dag en vele dingen zijn volledig uitgeput of onvindbaar. Dat alles drukt zwaar op het gemoed, van hem of haar, die niet van schuld is vrij te pleiten in 's vijands oog. Een menschenleven is van weinig tel in de algemeene ontreddering van alle maatschappelijke belangen... maar het verlies, het vernietigd worden van documenten, opgegaard, opgespeurd en voor later tijd neergeschreven!... Het hart krimpt weg bij het denkbeeld. Ontdekking van mijn manuscript... Nu steekt het op een plaats, waar het verborgen is voor brand of beschadiging... onveilig toch, alle plaatsen zijn het immers...
In den winter van 1884-5 verbleef ik tamelijk langen tijd in Nantes, hoofdplaats van het departement der Seine-Inférieure, bij mijn vaderlijken oom, scheepsmakelaar. Met hem deed ik eens een reisje langs de kust van Bretagne en ik herinner mij onder ander, dat wij aan het rotsig strand, niet verre van Pyriac, eene spelonk bezochten "la Grotte à Madame," genaamd. Het was op een onstuimigen namiddag: de zee rolde hooge golven aan en wie die streken kent, weet wat de branding beduidt bij stormweer op de oostgrens van den Atlantischen Oceaan. Wij dachten nochtans aan geen gevaar. De bodem der krocht was bruin rotsig als heel het strand. Hoe kwam het toch, dat wij ons niet bekommerden om 't uur van ebbe of vloed?
Ringsom in de groote ruimte der grot niets dan afgeronde of scherphoekige steenblokken, de eenen op de anderen gestapeld, woest en ruw.
Boven ons stond de semaphoor, dat hadden wij opgemerkt en zijds rumoerde het ontzaglijk gebulder van de ontketende elementen met elkander in strijd. Wij keken rond en wezen ons aan hoe hoog het water hier bij den laatsten vloed moest geklommen zijn, zichtbaar nog aan de natte, donkerder kleur op de rots, hooger dan de opgeheven hand reiken kon...
Wat was dat, wat gebeurde er? In eens leek het als werden emmers op onze beenen uitgekletst, en o schrik! Het water veegde den bodem tot op het verste einde der grot, wel keerde het terug, zooals het opkomend tij doet, maar bleef brobbelend aan den ingang staan... Een nieuwe baar volgde, een tweede, een derde... Wij stonden aan de enkels reeds in 't nat. Mijn oom had gezegd, op den oceaan wijzend, dat telkens na de acht baren er een grootere komt dan de vorigen. Welke zou de negende wezen? Wat zou ze doen en aanbrengen?
Op de rotsblokken klimmen en ons lot afwachten, om hulp schreeuwen? Maar wie op den semaphoor zou stemmengejammer hooren in dat wilde weêr?
Wij grepen elkander bij de hand, liepen naar den uitgang door steeds hooger stijgende golven en sprongen van blok op blok; want de gaping, langswaar wij waren binnengetreden was niet goed meer te bespeuren tusschen het ziedend schuim. Het water spatte boven onze hoofden op... onze kleederen waren kletsnat.
Hoe hoog zal de zee ginder reeds staan? Wij geraakten eindelijk buiten... Gered! De bodem der spelonk lag lager dan het zandstrand, waarover de baren wel aansloegen, maar deelswijze nog weder zeewaarts trokken.
Dat was een groote schrik geweest, maar een schrik, die geen lange ontsteltenis naliet, iets gelijks aan wat een vreesachtige ondervinden moet gedurende een dondervlaag, als de hevige slagen hem sidderen doen, maar die dra zijn angst vergeet, zoodra de bui over is...
Thans is die angst voor doodstraf of vrijheidsverlies iets anders: het is een bestendige toestand van vrees heel eigenaardig in zijn uitwerking; nu eens prangend als een onmiddellijk dreigement, dan wijd schier onnaspeurlijk zich terugtrekkend, heel verduisterd in de verte. Opschrikken uit den slaap:
"Indien ik nu eens veroordeeld ware tot den kogel! Indien ik nu met het krieken van den dag moest oprijzen om uit het gevang gehaald, tusschen soldatengeleide naar het veld of den muur der strafuitvoering te gaan!" En griezelend ineenkrimpen bij de onderstelling. En dan met een krant of een boek zitten of met speelkaarten in de hand, zoo onbevangen, zoo kalm alsof er niets hachelijks gebeuren kon, alsof het nood-onweder heel weggetrokken ware.
Onbegrijpelijke overgang van de schrijnendste onrust tot het diepste vredesgevoel! Een zegen toch, die windlooze gedurende den baaierd van het wellicht niet te ontwijken noodlot.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1916
<<mei>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
28293031   
       
logo CTB