<>

1916-05-21 (1 bericht)

> | Zondag 21 mei '16.
Ziek zijnde.
Het is nacht, wijdopen oogen, wakkere geest. De drie ramen mijner kamer teekenen matte, langwerpige vierkanten op de halve duisternis af. Het licht dringt echter niet tot binnen door: alle voorwerpen staan met onduidelijke, afgestompte lijnen schier onkennelijk hier en daar. Volkomen opschorting van levensgerucht.
Hoe laat zou 't nu wel wezen?
Het is zoo lang, zoo lang geleden, dat middernacht sloeg, vervolgens half éen en misschien half twee niet gehoord.
Wat is dat, ginder reutelend in 't gewelf?
Ha! Hoe kan ik het vragen! Het reeds heel goed gekend geratel van een vliegtuig, en plots daarop, het knetteren van machiengeweren... herhaaldelijk knetterend. Opstaan, aan 't raam in den hemel gaan kijken...
Wie zou het kunnen laten?
Die hemel is melkachtig bleek, het is nog volle maan, en alhoewel hare schijf onder een fijn floers is verborgen, verheldert ze toch het koepelruim.
O, zie, o zie, zoeklichten!
Waaiervormig vegen ze de lucht boven de daken af, altijd heen en weder... altijd weg en weer...
"Mitrailleuzen, zoeklichten," roept de meid van uit hare kamer. En ik hoor ze beneden komen. Ze blijft staan op de onderste traptrede. Ze ziet zeker mijn silhouette afgeteekend op de twijfelklaarte: "Wat doet ge toch!" roept ze, "ge zijt ziek, waarom opstaan?"
Beschaamd over mijn waagstuk, antwoord ik niet.
"Ge hebt toch zeker een sjaal aan?"
"Ja, ja," zeg ik. Het is niet waar. Hij ligt op de chaise-longue. Ik grijp er naar.
"Ach blijf toch aan dat venster niet staan. 't Is veel te koud."
En zij staat ook, zelfvergeten, ongekleed aan het venstertje naar den tuin toe op de trapzaal.
Ik blijf staren naar omhoog: o, nu komt er een tweede zoeklicht bij, recht boven de straat; aan elkanders kruispunt blijven ze staan juist voor mijn dak. En altijd door het hameren der machiengeweren. Gij, die dit leest, indien het mij gegund zijn mag, dat iemand, die geen vijand is, het ooit komt te doen, geloof niet, dat de beenen wankelen, dat het hart klopt bij zulke nachtelijke krijgsgeruchten, bij zulke onheilspellende hemelteekens, die aan apocalyptische voorspellingen denken doen; neen, wij zijn er aan gewend, sedert maanden gewend aan dergelijke dingen.
"Ga toch naar bed," vermaant de meid, die nu in het deurgat der kamer is getreden.
En ik gehoorzaam als een kind.
"Slaap nog wat," zegt ze heengaande." Dat zegt ze telkens, als ze komt zien, hoe ik het stel.
Slapen, o neen, dat niet nu slapen op zulk een beroerden nacht neen, dat niet, neen. Wie zou het kunnen met dat aanhoudend geronk van vliegtuigen in de lucht, ge zoudt gezegd hebben een leger van reuzenmeikevers, bij een onweder van afweerknallen.
Wat moeten er veel bomben gevallen zijn!
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1916
<<mei>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
28293031   
       
logo CTB