[2]
Toen Samuel Fischer had afgehaakt, nadat hij was blijven zitten met het leeuwendeel van
Sonnenzeit (d.i. de Duitse vertaling van
Zonnetij), was Martha Sommer met haar tweede vertaling
Sommerland (
Zomerland) gaan aankloppen bij J.C.C. Bruns Verlag. De uitgeverij besloot deze prozabundel uit te geven in een oplage van 2000 exemplaren. Voor deze vertaling had Sommer een willekeurige keuze gemaakt uit Streuvels' vroegste prozabundels:
- Wachskraft, pp. 1-54. [o.t.: Groeikracht, uit: Zomerland, 1900].
- Sommerland, pp. 55-94. [o.t.: Zomerland, uit: Zomerland, 1900].
- Sommersonntag, pp. 95-146. [o.t.: Zomerzondag, uit: Zonnetij, 1900].
- Das Ende, pp. 147-176. [o.t.: Het einde, uit: Lenteleven, 1899].
- Abendruhe, pp. 177-208. [o.t.: Avondrust, uit: Zonnetij, 1900].
Na haar succes bij Bruns bleef Frau Sommer niet stilzitten. Ik heb, schreef ze naar het Lijsternest, verscheidene andere vertalingen opzij gelegd om mij weer eens voor lange tijd uitsluitend aan het Streuvelsiaanse proza te wijden. Na het verschijnen van Sommerland had ze Kinderzieltje en Martje Maertens vertaald. Ze was zelfs speciaal naar Leipzig gereisd om de novellen aan te bieden bij Insel Verlag. Maar toen Insel Verlag had geweigerd, was ze opnieuw gaan aankloppen bij J.C.C. Bruns. Bruns ging akkoord, maar hij vond twee novellen te weinig voor een prestigieus boek. Sommer voegde er de grote novelle Lente aan toe en noemde haar derde boek meteen Frühling. Brieven van Martha Sommer aan Stijn Streuvels in Letterenhuis, S 935/B2; R. Roemans en H. Van Assche, Bibliografie van Stijn Streuvels, p. 112-113; H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 29, p. 31
Grethlein Verlag uit Leipzig had in november 1929 uitgeverij Bruns uit Minden inclusief Sommerland (1906) en Frühling (1908) overgenomen.
[6] Eind 1907, begin 1908 wilde Streuvels de vertaalrechten van
De vlaschaard (1907) verkopen aan Martha Sommer voor de forfaitaire som van 500 frank. Sommer vreesde dat de vertaalrechten haar twee derde van haar jaarinkomen zouden kosten, maar begin 1909 kwam het ten slotte toch tot een financieel vergelijk tussen Streuvels en Sommer. Uit de brief van Martha Sommer aan Stijn Streuvels van 25 januari 1909 blijkt dat Streuvels zelf een contract had opgesteld. Op 23 november 1909 bracht Martha Sommer Streuvels op de hoogte van de laatste stand van zaken. Ze had gehoopt veel voortvarender te kunnen werken aan haar vertaling van
De vlaschaard, maar er was één lichtpuntje: een zekere heer Buber had haar vertaling opgevraagd. Die meneer Buber zei lector te zijn bij Rütten & Loening Verlag, een uitgeverij in Frankfurt am Main. Halverwege 1910 vernam Streuvels dat Rütten & Loening Verlag zijn roman had geweigerd.
Martha Sommer had het netjes gekopieerde leesrapport bij haar brief aan Streuvels van 18 mei 1910 gestopt, omdat ze vond dat Buber zo'n onleesbaar handschrift had. Ze begon de roman opnieuw rond te sturen, eerst naar J.C.C. Bruns, die het terugstuurde met de smoes dat het vertaalrecht niet beschermd was, daarna naar een niet nader genoemde Berlijnse uitgeverij. Het wordt overal geweigerd, schreef Martha Sommer op 24 november 1911 aan Streuvels, met het steeds terugkerende motief dat De vlaschaard fragmentair veel fraais biedt, maar als verhaal onvoldoende interessant is om een publicatie ervan te wagen. Vanaf 28 november 1915 vonden de Duitse lezers van de Vossische Zeitung een raar Vlaschaard-feuilleton bij hun ontbijt: een gemutileerd boek met een verkeerde titel in een slechte vertaling van Martha Sommer. Luk Lazeure, Bijdrage tot de studie van Stijn Streuvels' oorlogsdagboek 'In Oorlogstijd'. Licentiaatsverhandeling KUL, Leuven, 1973
Met de hulp van de oorlog was het Martha Sommer dus eindelijk gelukt om de vertaling van De vlaschaard te publiceren. Dit gebeurde bij de Berlijnse uitgeverij Ullstein Verlag. De Vossische Zeitung was de eerste Duitse krant die op 26 februari 1915 een uittreksel uit Streuvels' oorlogsdagboek had gepubliceerd. Uit een brief van 24 november 1915 wordt duidelijk dat Martha Sommer aan de 'romanafdeling' van Ullstein Verlag het alleenrecht had afgestaan. De romanredacteurs hadden besloten een verkorte versie van De vlaschaard te brengen met de bedoeling de handeling meer te accentueren. Daarom moesten alle idyllisch-lyrische passages en bepaalde breedsprakerigheid wegvallen. Ullstein Verlag wilde ten slotte ook de titel veranderen, Der Flachsacker moest Vlämische Erde worden. Brief van Verlag Ullstein & Co. Roman Abteilung aan Martha Sommer, d.d. 24 november 1915
Maar ondertussen was ook Kippenberg op het toneel verschenen. Terwijl Vlämische Erde als feuilleton begon te verschijnen, had hij op 13 december 1915 zelf de vertaalrechten verworven voor De vlaschaard. Hij wees Ullstein erop dat de firma geen enkel recht had om De vlaschaard te publiceren, zoals blijkt uit artikel IV van het contract tussen Streuvels en Sommer. Ullstein schoof de zaak door naar Martha Sommer brief van Verlag Ullstein & Co. aan Insel Verlag, d.d. 20 december 1915, GSAW, 50/83, 1915-1916.
Na heel wat gekibbel tussen de beide Duitse uitgevers, met Martha Sommer als bliksemafleider, klaarde de hemel op toen er geld over tafel rolde. Het was allerminst Kippenbergs bedoeling de uitgever van de Vossische Zeitung lastig te vallen, mits men een honorarium betaalt zoals er gewoonlijk wordt betaald voor belangrijke romanpublicaties. Brief van Insel Verlag aan Martha Sommer, d.d. 4 januari 1916; H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 33-34, p. 70; brieven van Martha Sommer aan Stijn Streuvels, Letterenhuis, S 935/B2; brief van Anton Kippenberg aan Ullstein & Co., d.d. 17 december 1915, GSAW, 50/83, 1915-1916
[9]
De Stem is een Nederlands letterkundig tijdschrift, verschenen tussen 1921 en 1942. De oprichters, Just Havelaar en Dirk Coster, representeerden een vrijzinnig en democratisch humanisme, dat zich op geen enkele keuze wilde vastleggen.
GWP, deel 21, p. 599.
Het bedoelde artikel verscheen in de zestiende jaargang van De Stem (Afl. 2, Februari 1936) onder de rubriek 'Critisch bulletin', p. 221-222. Het werd geschreven door H.E. Schroeder.
[10]
Op 8 april had Adolf Spemann Streuvels in het Lijsternest in Ingooigem een (zakelijk) bezoek gebracht. Op 2 juni 1935 verscheen Spemanns verslag '
Bei Stijn Streuvels im Amselnest' samen met de bespreking van
Prütske '
Ein Dichter erzählt von seinem Kind' en een uittreksel uit
Prütske onder de titel '
Das ist "Prütske"' in
Völkischer Beobachter, 'Kulturpolitik und Unterhaltung. Tägliches Beiblatt zum "Völkischen Beobachter"' (153. Ausgabe).