Ingoyghem le 28 Février, '36
à
M[onsieu]r le
D[octeu]r A[dolf] Spemann
à Stuttgart
Cher D[octeu]r Spemann,
Je viens de recevoir les exemplaires de "
Liebesspiel in Flandern".
[1] Le livre se présente d' une manière tout à fait soignée et artistique — la couverture aussi me plaît bien et me semble très réussie. Je suis curieux d' en entreprendre la lecture — espérons qu' elle est aussi bien soignée que l' extérieur du livre.
Je Vous remercie par la même occasion pour Votre félicitation du Rembrandtpreis, et l' envoi de l'
Hamburger Tageblatt, qui m' a donné la relation de la cérémonie à l' université.
[2]
Quant à l' affaire des deux livres:
Frühling &
Sommerland,
[3] j' ai écrit à
Schünemann pour protester, et je lui ai demandé de me soumettre les preuves que j' aurai cédé mes droits d' auteur. Je communique ici sa réponse, et j' attends votre avis avant de prendre une décision.
[4] Il n' y a donc pas eu de contrat, ni de relations directes entre moi et l' éditeur
Bruns; la traductrice est bien Frau
Martha Hartmann-Sommer de Lübeck (elle est encore en vie! et elle me doit toujours les honoraires d' une édition du
Flachsacker qu' elle a publié en 1915 dans le
Frankfurter Zeitung[5] — affaire que
M[onsieu]r Pohl a tâché de liquider, mais sans résultat) la dame en question a donc traité à mon insu et sans mon intervention et cédé les droits d' auteur de ces deux livres — chose que
Schünemann devrait pouvoir prouver par des documents. Il répond à ma lettre comme suit:
"Zur Sache selbst habe ich folgendes vorzutragen: Am 2[.] Nov[ember] 1929 erwarb der Verlag Grethlein in Leipzig gegen entsprechende Zahlungen von dem Verlag Bruns in Minden[6] den Fundus seines Buchverlages mit sämtlichen Verlags- und Optionsrechten,... e[t ]c[e]t[era] und Rechten aus Verträgen mit Dritten. Unter den so erworbenen Rechten nebst Beständen un[d so ]w[eiter] befanden sich auch die beiden Werke "Frühling & Sommerland" von denen Vorräte bei Uebergabe aber nicht mehr vorhanden waren. Mit der Unterzeichnung und Erfüllung des geschlossenen Vertrages war die Firma Grethlein rechtmässiger Besitzer der beiden Werke Ihrer Feder, was auch der Verlag Bruns bestätigen kann und wird. Dieser Verlag hat in den abgeschlossenen Kaufvertrag auch bekundet, dass Honorarverpflichtungen auf Ihren Werken nicht mehr ruhen. Durch ein Abkommen zwischen der Firma Grethlein und mir vom 28[.] Januar d[ie]s[es Jahres] gingen die Verlagsrechte an Ihren beiden Werken von diesem Verlag auf Mich über, sodass ich jetzt vollgültiger Besitzer dieser Rechte bin. Die von Ihnen genannte Uebersetzerin kann bei dieser Transaktion keinesfalls in Betracht gezogen werden, da sie nicht Besitzerin der Rechte an Ihren Büchern ist. Sie brauchen sich also um Massnahmen dieser Dame nicht zu kümmern.
Um die Angelegenheit zu ordnen und sie sowohl für Sie wie für mich zu sichern, schlage ich Ihnen vor, dass wir über die von mir beabsichtigte Neuausgabe Ihrer Novellenbände einen Vertrag schliessen. Durch diesen Vertrag bestätigen Sie mir meine Ansprüche auf die Rechte an die beiden Büchern und ich sichere Ihnen hierfür eine laufende Honorarbeteiligung am Absatz der Werke zu, die in Anbetracht des Umstandes, dass die Bücher eigentlich honorarfrei sein sollten, 10 % [2]von der Umsatzziffer der Bücher oder Büches, falls nur eines erscheint, betragen kann. Ich wäre auch zu einer baldigen Vorauszahlung an Sie in Höhe von einigen hundert Mark gern bereit.
Ihre Bedenken wegen einer Verzettelung Ihres Werkes kann ich nicht teilen, denn im hier erörterten Falle handelt es sich ja nicht um Ihr Hauptwerk, sondern um kleine Novellenbändchen. Es ist in Deutschland nichts aussergewöhnliches, dass Autoren, obgleich sie ihre grossen Bücher bei einem Verleger herausbringen, Kurzgeschichten oder Novellen in Buchreihen anderer Verlage erscheinen lassen. Im übrigen hätte ja der Verlag Engelhorn längst die Rechte an Ihren beiden Novellenbüchern erwerben können, wenn ihm daran gelegen gewesen wäre. Bitte teilen Sie mir Ihre Stellungnahme zu meinen Vorschlägen bald mit, damit ich meine Dispositionen treffen kann.........."[7]
Puis-je Vous faire remarquer que la même histoire pourrait se renouveler avec un autre livre: "Sonnenzeit" édité en 1903 par le Fischer-Verlag de Berlin — livre depuis longtemps épuisé, et cédé par Fischer aussi à une autre firme. Ce livre contient 5 grandes nouvelles très importantes — entre autres "Ernte" depuis édité à part dans le Insel-Bücherei de Leipzig.
Je voudrais Vous demander encore, s' il y a moyen de recevoir quelques exemplaires (une douzaine par exemple) de la petite feuille volante qui est intercalé dans
Liebesspiel, avec le portrait de façe et la mention du "belgischen Staatspreis"?
[8]
Avec mes Salutations Cordiales
(handtekening Stijn Streuvels)
Annotations
[1]
Volgens het contract voor
Liebesspiel in Flandern moesten zowel aan Streuvels als aan de vertaalser van het oorspronkelijk Nederlandstalige boek, d.i. Anna Valeton, 10 gratis exemplaren bezorgd worden. Cf. omslag.
[2]
Op 5 februari 1936 ontving Streuvels, samen met Cyriel Verschaeve en René De Clercq, de Rembrandtprijs van Hamburg voor Nederduitsche Letterkunde en Kunst, een prijs ter waarde van 10.000 DM. Streuvels zou niet aanwezig zijn op de plechtige uitreiking van de prijs, omdat een knieontsteking hem dit belette, maar stelde in zijn brief aan Spemann van
22 april 1936 voor dat zijn uitgever de aanwezigen in zijn naam zou bedanken. De Rembrandtprijs werd Streuvels toegekend omdat hij
met zijn woord het Vlaamse Boerenleven in zijn verbondenheid aan de Vlaamse grond weergaf en daarmede getuigde van de nog ongebroken kracht van het Vlaamse volk.
QB 29/3, S. 87; http://www.uni-oldenburg.de/fb11/germanistik/sprawi/quickborn/georg44.htm; L. Schepens, Kroniek van Stijn Streuvels, p. 101
[3]
Blijkens een brief van Streuvels aan Spemann van
4 februari 1936 had Streuvels een schrijven ontvangen van de firma 'Carl Schünemann' uit Bremen. Volgens Schünemann had uitgeverij Grethlein uit Leipzig, die in november 1929 uitgeverij Bruns uit Minden inclusief
Sommerland (1906) en
Frühling (1908) had overgenomen, hem de uitgeversrechten aangeboden van beide novellenbundels. Streuvels bezat echter geen contract en wist al helemaal niet wat de voorwaarden van dit contract inhielden, als het al bestond. Volgens Spemann (cf. brief aan Streuvels van
8 februari 1936) moest ofwel Schünemann ofwel Grethlein kunnen bewijzen dat ze in het bezit was van een 'rechtsgültige Autorisation'. Wanneer Schünemann de bewijzen niet op tafel kon leggen, kon het verkoopscontract Grethlein-Schünemann door de 'Reichsschrifttumskammer' nietig verklaard worden. Spemann stelde Streuvels dan ook voor Schünemann hierover een brief te schrijven volgens een door hem opgesteld ontwerp.
[4]
Geen verdere informatie.
[5]
Eind 1907, begin 1908 wilde Streuvels de vertaalrechten van
De vlaschaard (1907) verkopen aan Martha Sommer voor de forfaitaire som van 500 frank. Sommer vreesde dat de vertaalrechten haar twee derde van haar jaarinkomen zouden kosten, maar begin 1909 kwam het ten slotte toch tot een financieel vergelijk tussen Streuvels en Sommer. Uit de brief van Martha Sommer aan Stijn Streuvels van 25 januari 1909 blijkt dat Streuvels zelf een contract had opgesteld. Op 23 november 1909 bracht Martha Sommer Streuvels op de hoogte van de laatste stand van zaken. Ze had gehoopt veel voortvarender te kunnen werken aan haar vertaling van
De vlaschaard, maar er was één lichtpuntje: een zekere heer Buber had haar vertaling opgevraagd. Die meneer Buber zei lector te zijn bij Rütten & Loening Verlag, een uitgeverij in Frankfurt am Main. Halverwege 1910 vernam Streuvels dat Rütten & Loening Verlag zijn roman had geweigerd.
Martha Sommer had het netjes gekopieerde leesrapport bij haar brief aan Streuvels van 18 mei 1910 gestopt, omdat ze vond dat Buber zo'n onleesbaar handschrift had. Ze begon de roman opnieuw rond te sturen, eerst naar J.C.C. Bruns, die het terugstuurde met de smoes dat het vertaalrecht niet beschermd was, daarna naar een niet nader genoemde Berlijnse uitgeverij. Het wordt overal geweigerd, schreef Martha Sommer op 24 november 1911 aan Streuvels, met het steeds terugkerende motief dat De vlaschaard fragmentair veel fraais biedt, maar als verhaal onvoldoende interessant is om een publicatie ervan te wagen. Vanaf 28 november 1915 vonden de Duitse lezers van de Vossische Zeitung een raar Vlaschaard-feuilleton bij hun ontbijt: een gemutileerd boek met een verkeerde titel in een slechte vertaling van Martha Sommer. Luk Lazeure, Bijdrage tot de studie van Stijn Streuvels' oorlogsdagboek 'In Oorlogstijd'. Licentiaatsverhandeling KUL, Leuven, 1973
Met de hulp van de oorlog was het Martha Sommer dus eindelijk gelukt om de vertaling van De vlaschaard te publiceren. Dit gebeurde bij de Berlijnse uitgeverij Ullstein Verlag. De Vossische Zeitung was de eerste Duitse krant die op 26 februari 1915 een uittreksel uit Streuvels' oorlogsdagboek had gepubliceerd. Uit een brief van 24 november 1915 wordt duidelijk dat Martha Sommer aan de 'romanafdeling' van Ullstein Verlag het alleenrecht had afgestaan. De romanredacteurs hadden besloten een verkorte versie van De vlaschaard te brengen met de bedoeling de handeling meer te accentueren. Daarom moesten alle idyllisch-lyrische passages en bepaalde breedsprakerigheid wegvallen. Ullstein Verlag wilde ten slotte ook de titel veranderen, Der Flachsacker moest Vlämische Erde worden. Brief van Verlag Ullstein & Co. Roman Abteilung aan Martha Sommer, d.d. 24 november 1915
Maar ondertussen was ook Kippenberg op het toneel verschenen. Terwijl Vlämische Erde als feuilleton begon te verschijnen, had hij op 13 december 1915 zelf de vertaalrechten verworven voor De vlaschaard. Hij wees Ullstein erop dat de firma geen enkel recht had om De vlaschaard te publiceren, zoals blijkt uit artikel IV van het contract tussen Streuvels en Sommer. Ullstein schoof de zaak door naar Martha Sommer brief van Verlag Ullstein & Co. aan Insel Verlag, d.d. 20 december 1915, GSAW, 50/83, 1915-1916.
Na heel wat gekibbel tussen de beide Duitse uitgevers, met Martha Sommer als bliksemafleider, klaarde de hemel op toen er geld over tafel rolde. Het was allerminst Kippenbergs bedoeling de uitgever van de Vossische Zeitung lastig te vallen, mits men een honorarium betaalt zoals er gewoonlijk wordt betaald voor belangrijke romanpublicaties. Brief van Insel Verlag aan Martha Sommer, d.d. 4 januari 1916; H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 33-34, p. 70; brieven van Martha Sommer aan Stijn Streuvels, Letterenhuis, S 935/B2; brief van Anton Kippenberg aan Ullstein & Co., d.d. 17 december 1915, GSAW, 50/83, 1915-1916
[6]
Toen Samuel Fischer had afgehaakt, nadat hij was blijven zitten met het leeuwendeel van
Sonnenzeit (d.i. de Duitse vertaling van
Zonnetij), was Martha Sommer met haar tweede vertaling
Sommerland (
Zomerland) gaan aankloppen bij J.C.C. Bruns Verlag. De uitgeverij besloot deze prozabundel uit te geven in een oplage van 2000 exemplaren. Voor deze vertaling had Sommer een willekeurige keuze gemaakt uit Streuvels' vroegste prozabundels:
- Wachskraft, pp. 1-54. [o.t.: Groeikracht, uit: Zomerland, 1900].
- Sommerland, pp. 55-94. [o.t.: Zomerland, uit: Zomerland, 1900].
- Sommersonntag, pp. 95-146. [o.t.: Zomerzondag, uit: Zonnetij, 1900].
- Das Ende, pp. 147-176. [o.t.: Het einde, uit: Lenteleven, 1899].
- Abendruhe, pp. 177-208. [o.t.: Avondrust, uit: Zonnetij, 1900].
Na haar succes bij Bruns bleef Frau Sommer niet stilzitten. Ik heb, schreef ze naar het Lijsternest, verscheidene andere vertalingen opzij gelegd om mij weer eens voor lange tijd uitsluitend aan het Streuvelsiaanse proza te wijden. Na het verschijnen van Sommerland had ze Kinderzieltje en Martje Maertens vertaald. Ze was zelfs speciaal naar Leipzig gereisd om de novellen aan te bieden bij Insel Verlag. Maar toen Insel Verlag had geweigerd, was ze opnieuw gaan aankloppen bij J.C.C. Bruns. Bruns ging akkoord, maar hij vond twee novellen te weinig voor een prestigieus boek. Sommer voegde er de grote novelle Lente aan toe en noemde haar derde boek meteen Frühling. Brieven van Martha Sommer aan Stijn Streuvels in Letterenhuis, S 935/B2; R. Roemans en H. Van Assche, Bibliografie van Stijn Streuvels, p. 112-113; H. Speliers, Als een oude Germaanse eik, p. 29, p. 31
[7]
Geen verdere informatie.
[8]
In 1935 verwierf Streuvels de Vijfjaarlijkse Prijs voor de Nederlandsche Letterkunde voor zijn volledig werk. Nimtz maakte Spemann blijkbaar attent op het artikel '
De regeeringsprijs voor Letterkunde toegekend aan Stijn Streuvels. Voor zijn gezamenlijk werk', verschenen in
De Standaard. Het artikel vermeldt:
De jury heeft voorgesteld den vijfjaarlijkschen regeeringsprijs van 20.000 fr., toe te kennen aan Stijn Streuvels, voor zijn volledig werk. De jury bestond uit de hh. Herman Teirlinck, Maurits Sabbe, Aug. Van Cauwelaert, F. Van Hecke en Marnix Gysen. Dit voorstel werd aan den minister ter goedkeuring overgemaakt. Aan onzen geachten medewerker onze oprechte gelukwenschen!