STYN·STREUVELS
Ingoyghem le 22 Mars, '39
Cher D[octeu]r Spemann,
Je viens d' envoyer à l' adresse de Frau
Valeton un
exempl[aire] de "
Levensbloesem" avec le texte remanié et modifié pour la traduction allemande.
[1] Dans le cas ou cela pourrait Vous être utile pour l' illustration éventuelle de ce livre - je tiens à Votre disposition mes documents iconographiques que j' ai receuillis à ce sujet (paysages, types,
e[t ]c[e]t[era])
[2]
Die Folgen meines Unfalls sind gut überstanden
[3] - geschmeidiger dann vorher! Grippe: unbekannt. Frühling wird gemeldet mit Schnee und kaltem Nordwind.
[4]
l' Article dans le
N[ationalsozialistische] Monatshefte que Vous avez bien voulu m' envoyer,
[5] est vraiment intéressant et remarquable.
Je reçois ce matin-même le bel
exempl[aire] de "
Wir vom Glanzstoff", avec la page littéraire consacré à mon uvre.
[6] Je voudrais faire une remarque au rédacteur de l' historique du peuple flamand, ou il prétend que le peuple flamand... "
hat nie seine eigene Geschichte gehabt..." et au moyen âge? et au XVI & au XVII siècle?
Hat es nie eine geschichtliche Rolle gespielt, nie seine Geschichte selbst bestimmt? et la guerre de Groeninghe?
[7] c' étaient bien des flamands qui se trouvaient à Courtrai en 1302?
Pour autant que je me rappelle,
Frans Hammer ne m' a pas écrit au sujet d' une "Flämische Synfonie", je n' ai donc donné aucune autorisation, et je laisse à Vous de décider dans cette proposition.
[8]
j' Ai reçu il y a quelques jours un extrait de journal de la part de l' Argus International de Genève (
Kölnische Volkszeitung du 19 Fevrier, '39) un article très élogieux et bien rédigé: "
Stijn Streuvels - Die Menschgestaltung im Werk des flämischen Dichters, von D[okto]r Josef Michels."
[9]
Et d' un inconnu de Bruxelles, un
N[umé]r[o] de la
Deutsche Zukunft, du 26 Fevrier, ou je trouve la
1ère Fortsetzung (!) von
Sommerliches Land, Erzählung von
Stijn Streuvels.
[10]
Il y a deux jours, m' est parvenu aus Prague, un exemplaire de la traduction Tchèque de Minnehandel - très bien présenté.
Espérons qu' il nous sera donné de jouir en paix et en liberté des beaux jours du printemps et de l'été!
Avec mes salutations Cordiales
(handtekening Stijn Streuvels)
P[ost-scriptum] Die Verzögerung mit der Honorarabrechnung hat nichts zu bedeuten!
[11]
Annotations
[1]
Omdat Spemann het Nederlands niet helemaal machtig was, zou Anna Valeton dit boek voor hem lezen en vertalen. Met het contract dat op 23 december 1937 tussen Stijn Streuvels en Engelhorn Verlag werd afgesloten, had Streuvels het alleenrecht aan de Stuttgarter uitgeverij gegeven om
Levensbloesem in het Duits te vertalen.
Op
7 december 1938 stuurde Spemann het manuscript van Valetons vertaling naar het Lijsternest met de vraag het na te zien. Streuvels was bereid deze taak op zich te nemen, maar 'cela ne se fait pas en un tour de main'. Hij schreef op
29 december aan Spemann dat dit enige tijd zou vergen, en stelde voor om weer van het origineel te beginnen voor de herwerking.
[2]
Wat volgde was een persoonlijk onderhoud tussen Streuvels en Spemann, waarin de publicatie van de Duitse vertaling van
Levensbloesem door laatstgenoemde van de hand werd gewezen omdat
Charakter der Personen im Verlauf der Handlung, nicht stimmten mit der Politischen Tendenz der Deutschen Zensur, d.i. de Blut-und-Boden-literatuur (cf. Streuvels' verwijzing naar dit onderhoud in zijn brief aan van Hans Müller van
15 december 1946).
De vertaling van Anna Valeton zou aan de kant worden geschoven en negen jaar later door haar advocaat opgeëist worden.
[3]
Streuvels was in december gevallen toen hij van de tram stapte. Cf. brief van Stijn Streuvels aan Adolf Spemann d.d.
29 december 1938.
[5]
F. Peuckert:
Stijn Streuvels - ein germanischer Dichter der Gegenwart. In:
Nationalsozialistische Monatshefte, Jg. 10, 1939. p. 177-179.
[6]
Wir vom Glanzstoff: Werkzeitschrift der Vereinigte Glanzstoff-Fabriken AG, Wuppertal-Elberfeld, u.d. Spinnfaser Aktiengesellschaft, Kassel. Wuppertal, Vereinigte Glanzstoff-Fabriken; Kassel, Spinnfaser-Aktiengesellschaft.
[7]
De op 11 juli 1302 geleverde slag op de Groeningekouter bij Kortijk, tussen het Franse ridderleger en de rebellerende Vlamingen, is het militaire hoogtepunt in de Vlaamse strijd tegen de pogingen van de Franse koningen om Vlaanderen bij hun kroondomein te annexeren. Dit laatste lukte Filips IV (1285-1314) die in 1300 Jacques de Châtillon aanstelde als landvoogd. Graaf Gwijde van Dampierre (1278-1305) gaf zichzelf en zijn twee zonen Gwijde (van Namen) en Jan in gevangenschap aan de Franse koning. De torenhoge schulden die het graafschap had bij de Franse koning, en de tweedeling binnen de bevolking in Fransgezinde leliaards en anti-Franse klauwaards, zorgden voor onrust, zeker bij de ambachtslieden in de steden. Maar niet iedereen was ontevreden. Patriciërs sponnen garen bij de bestaande situatie, en de stad Gent gaf in 1302 geen gehoor aan de opstand. Het is een misvatting om te denken dat de opstand een door het hele graafschap gedragen uiting van nationaal, Vlaams gevoel was. De opstand begon op 18 mei 1302, toen in Brugge een aantal door de Fransen verbannen stedelingen terugkeerden en het aldaar verblijvende Frans-Vlaamse leger overvielen met de strijdkreet 'schild ende vriend'. Franse ridders konden dit niet correct uitspreken, en zo was duidelijk wie de vijanden waren. Deze gebeurtenis staat tegenwoordig bekend als de 'Brugse Metten'. Vijftien dagen later trokken de opstandelingen onder leiding van Willem van Gulik, kleinzoon van graaf Gwijde, en Pieter de Coninc, een welsprekend wever, langs de Vlaamse kust. Gwijde van Namen besloot met een leger naar Brugge op te trekken om Vlaanderen te bevrijden. Op 23 juni bereikte hij Kortrijk, drie dagen later voegde het leger van Willem van Gulik zich bij dat van Gwijde. De Franse koning had inmiddels een strafexpeditie naar Vlaanderen gezonden onder leiding van de graaf Robrecht II van Artesië, die werd gezien als de beste Franse ridder van zijn tijd.
Voorzichtig kan gesteld worden dat beide legers rond de 10.000 man telden. Maar het Franse leger bestond hoofdzakelijk uit zwaar gepantserde ridders met hun gevolg, terwijl aan Vlaamse zijde voornamelijk ambachtslieden te voet de gelederen vulden. Op 9 en 10 juli trachtten de Fransen vergeefs de stad te bestormen; uiteindelijk kwam het op 11 juli tot een treffen op open terrein. Tot de Guldensporenslag gold de vuistregel dat een bereden man het kon opnemen tegen tien infanteristen; het zag er dus naar uit dat de Franse ridders in het voordeel waren. De tactisch juist gekozen posities van het Vlaamse leger, tussen beekjes en op drassige grond die de Franse strijdrossen het springen bemoeilijkte, en de stevige wapens van de Vlamingen brachten hun uiteindelijk de overwinning. Met name Jan van Renesse (? 1304), leider van de Vlaams gezinde anti-Hollandse partij in Zeeland, wist de Franse aanvallen af te slaan. Robrecht II sneuvelde door de goedendags van de Vlamingen en het Franse leger sloeg op de vlucht. De opstandelingen achtervolgden hen om hen te doden, niet wetende dat het gewoonte was een ridder gevangen te nemen en losgeld voor hem te vragen. Van de oorlogsbuit werden vergulde riddersporen, banieren en wimpels als trofeeën opgehangen in de Onze Lieve Vrouwekerk te Kortrijk. Tachtig jaar later werd opgetekend dat er 500 paar gulden sporen werden bewaard na deze 'Guldensporenslag', maar dit aantal is waarschijnlijk overdreven. Een onbekend kunstenaar heeft later de belangrijkste gebeurtenissen van 1302 gegraveerd op een houten kist, die wordt bewaard in New College binnen de universiteit van Oxford. De Guldensporenslag had niet alleen op politiek terrein gevolgen. Naast het kortstondig afwenden van het Franse gevaar was er sprake van een nieuw tijdperk op militair gebied: de infanterist, met hellebaard en goedendag, had zijn kracht bewezen. In de 19e eeuw werd de herinnering aan de Guldensporenslag een jaarlijkse aanleiding voor een feestelijke viering van de Vlaamse identiteit. In 1973 werd 11 juli tot feestdag voor de Nederlandstalige gemeenschap in België verklaard. J.F. Verbruggen, 'De historiografie van de Guldensporenslag', in: De Leiegouw, 3, 245-272; J.F. Verbruggen, 1302 in Vlaanderen. De Guldensporenslag. Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1977.
[8]
Cf. Spemanns brief aan Streuvels van
2 maart 1939.
Cf. hiervoor verder de brief van Adolf Spemann aan Stijn Streuvels d.d.
27 maart 1939. Spemann moet in die brief toegeven dat Hammer hem niet had geschreven dat hij voor deze anthologie reeds de toestemming van Streuvels had bekomen. Wel had hij van Kurt Kluge de goedkeuring gekregen om verhalen van hem in een andere anthologie op te nemen.
[9]
Josef Michels, '
Stijn Streuvels. Die Menschengestaltung im Werk des flämischen Dichters', in:
Kölnische Volkszeitung, 19 februari 1939.
[10]
In 1939 werd de geplande 'kleine roman' met vertalingen van enkele verhalen uit
Zomerland gepubliceerd:
Das heisse Leben.
Cf. antwoord van Adolf Spemann in zijn brief aan Streuvels d.d.
27 maart 1939.
[11]
Het betreft hier de 'honorarium-afrekening' voor de periode 1 oktober - 31 december 1938. Streuvels had recht op 305,43 RM honorarium voor
Die grosse Brücke, 52,70 RM honorarium voor
Liebesspiel in Flandern, 46,95 RM honorarium voor
Prütske, 7,86 RM honorarium voor
Frühling, 16,52 RM honorarium voor
Kinderseelchen en 65,09 RM honorarium voor
Weihnachtsgeschichten. Op dit totaalbedrag van 494,55 RM moest nog 10 % inkomstenbelasting betaald worden. Aan Streuvels moest dus een bedrag van 445,10 RM uitbetaald worden.
In zijn brief aan Streuvels van
2 maart 1939 verontschuldigde Spemann zich voor de vertraging die het opmaken van deze afrekening opliep.