Eergisteren werd mij door eene gedienstige hand, namens den auteur, uw "Schetsboek" aangeboden. Ongelukkig was ik niet thuis om het in persoon te ontvangen. Het was mij eene recht aangename verrassing bij de theetafel. Met blijdschap las ik het inschrift, waarvoor ook mijne gade u hartelijk dankbaar is. Ik heb uw werk van het begin tot het einde doorgelezen. Het heeft eene zoete en verheffende stemming bij mij te weeg gebracht, vooral ook daardoor, denk ik, dat die gedichten, welke de edelste en verhevenste onderwerpen behandelen, in het "schetsboek" mij wel de allerschoonste voorkomen. Ik zeg u dus zoo wel dank voor de oogenblikken van genot en zielverheffing mij door uw werk geschonken, als voor het vriendschapsaandenken, dat er mij uit tegenblinkt. Ik gevoelde mijne hand geneigd een klein verslag van uwe gedichten te schrijven. Ik ben echter alleen in betrekking met het Journal p2de Bruxelles (wat België betreft). Nu weet ik niet of u aan de redaktie van dit dagblad een exemplaar heeft gezonden. Ik wacht daarom nog een paar dagen, alvorens ik aan mijne neiging gehoor geef.[1] In uwen geliefden Thomas à Kemp. staat (III, 11, § 4) dat men zelfs aan eene goede gedachte niet dadelijk moet inwilligen. Alvorens ik daarom die aankondiging schrijve, wacht ik een woordtjen van goedkeuring uwerzijds. Uw zwijgen daarover zal mij wegwijzer genoeg zijn
p1
Leuven, O.L.V. Vizitat. 1862.
Weleerwaarde, hoog geachte Heer,
Ontvang ons beider hartelijken morgengroet, met een tevreden wachtend "tot weêrziens", groet bij gelegenheid den heer Weale voor ons, en geloof mij steeds uwen toegenegen dienaar
Dr Petr. Paul. Mar. Alberdingk Thijm
Noten
[1] De recensie van Thijm verscheen in: Journal de Bruxelles: (03/08/1862), p.2