31 octobre 63.
Mon cher ami
la fête du 25me anniversaire de ma présidence au séminaire est fixée au Jeudi 12 Novembre[1]
La Messe solennelle à 10hs.
Le Diner à 1 heure.
Je vous invite à venir prendre part à la fête.
< | Resultaat 189 van 2221 | > |
---|
Heel genegen teken ik,
de heel nederige dienaar in Christus,
L. B. Bruneel,
President van het Seminarie
Naam | Bruneel, Lièvin Benoît |
---|---|
Datums | ° Poperinge, 22/07/1798 - ✝ Brugge, 07/02/1885 |
Geslacht | Mannelijk |
Beroep | priester; onderpastoor; professor; directeur |
Bio | Liévin Bruneel, zoon van Petrus Bruneel, landbouwer, en Josephina Minne, kreeg zijn priesterwijding te Mechelen op 09/11/1821. Hij werd onderpastoor in Westvleteren (29/06/1822) en in Ieper (19/11/1825). Vervolgens ging hij aan de slag als professor aan het grootseminarie te Brugge op 01/10/1833. Hij werd president van het grootseminarie en lid van de bisschoppelijke raad op 14/08/1838. Hij bleef professor en president tot 16/06/1869. Vermoedelijk schreef Gezelle het gedicht Mag ik opstaan en wat spreken, voor zijn zilveren jubileum als president. Ondertussen kreeg hij verschillende benoemingen: erekanunnik (04/10/1834), titulair kanunnik-theologaal (09/09/1840), ere-vicaris-generaal van het bisdom Brugge (29/12/1853), Prosynodale examinator (14/08/1838), apostolische protonotarius ad instar participantium (26/01/1866), huisprelaat van de paus (08/08/1862). Mgr. Faict benoemde hem tot vicaris-generaal en kanunnik cantor (17/06/1869). Hij werd voorzitter van de bisschoppelijke raad voor kloosterzaken (16/06/1869). Hij oefende zijn functie uit tot 04/08/1880. |
Links | [odis] |
Relatie tot Gezelle | correspondent; gelegenheidsgedicht |
Bronnen | B. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III |
Naam | Gezelle, Guido; Loquela; Spoker |
---|---|
Datums | ° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899 |
Geslacht | Mannelijk |
Beroep | priester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist |
Bio | Guido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd. |
Links | [odis], [wikipedia], [dbnl] |
Naam | Bruneel, Lièvin Benoît |
---|---|
Datums | ° Poperinge, 22/07/1798 - ✝ Brugge, 07/02/1885 |
Geslacht | Mannelijk |
Beroep | priester; onderpastoor; professor; directeur |
Bio | Liévin Bruneel, zoon van Petrus Bruneel, landbouwer, en Josephina Minne, kreeg zijn priesterwijding te Mechelen op 09/11/1821. Hij werd onderpastoor in Westvleteren (29/06/1822) en in Ieper (19/11/1825). Vervolgens ging hij aan de slag als professor aan het grootseminarie te Brugge op 01/10/1833. Hij werd president van het grootseminarie en lid van de bisschoppelijke raad op 14/08/1838. Hij bleef professor en president tot 16/06/1869. Vermoedelijk schreef Gezelle het gedicht Mag ik opstaan en wat spreken, voor zijn zilveren jubileum als president. Ondertussen kreeg hij verschillende benoemingen: erekanunnik (04/10/1834), titulair kanunnik-theologaal (09/09/1840), ere-vicaris-generaal van het bisdom Brugge (29/12/1853), Prosynodale examinator (14/08/1838), apostolische protonotarius ad instar participantium (26/01/1866), huisprelaat van de paus (08/08/1862). Mgr. Faict benoemde hem tot vicaris-generaal en kanunnik cantor (17/06/1869). Hij werd voorzitter van de bisschoppelijke raad voor kloosterzaken (16/06/1869). Hij oefende zijn functie uit tot 04/08/1880. |
Links | [odis] |
Relatie tot Gezelle | correspondent; gelegenheidsgedicht |
Bronnen | B. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III |
Naam | Gezelle, Guido; Loquela; Spoker |
---|---|
Datums | ° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899 |
Geslacht | Mannelijk |
Beroep | priester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist |
Bio | Guido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd. |
Links | [odis], [wikipedia], [dbnl] |
Naam | Bruneel, Lièvin Benoît |
---|---|
Datums | ° Poperinge, 22/07/1798 - ✝ Brugge, 07/02/1885 |
Geslacht | Mannelijk |
Beroep | priester; onderpastoor; professor; directeur |
Bio | Liévin Bruneel, zoon van Petrus Bruneel, landbouwer, en Josephina Minne, kreeg zijn priesterwijding te Mechelen op 09/11/1821. Hij werd onderpastoor in Westvleteren (29/06/1822) en in Ieper (19/11/1825). Vervolgens ging hij aan de slag als professor aan het grootseminarie te Brugge op 01/10/1833. Hij werd president van het grootseminarie en lid van de bisschoppelijke raad op 14/08/1838. Hij bleef professor en president tot 16/06/1869. Vermoedelijk schreef Gezelle het gedicht Mag ik opstaan en wat spreken, voor zijn zilveren jubileum als president. Ondertussen kreeg hij verschillende benoemingen: erekanunnik (04/10/1834), titulair kanunnik-theologaal (09/09/1840), ere-vicaris-generaal van het bisdom Brugge (29/12/1853), Prosynodale examinator (14/08/1838), apostolische protonotarius ad instar participantium (26/01/1866), huisprelaat van de paus (08/08/1862). Mgr. Faict benoemde hem tot vicaris-generaal en kanunnik cantor (17/06/1869). Hij werd voorzitter van de bisschoppelijke raad voor kloosterzaken (16/06/1869). Hij oefende zijn functie uit tot 04/08/1880. |
Links | [odis] |
Relatie tot Gezelle | correspondent; gelegenheidsgedicht |
Bronnen | B. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III |
Naam | Grootseminarie Brugge |
---|---|
Beschrijving | Het Grootseminarie van Brugge was het seminarie voor priesterkandidaten van het bisdom Brugge. Het bevindt zich aan de Potterierei in Brugge, waar de gemeenschap van de cisterciënzerabdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen in Koksijde in 1627 naartoe verhuisd was en in 1628 was begonnen met de bouw van een nieuwe abdij binnen Brugge. In 1796 confisqueerden de Franse bezetters de abdij en richtten haar in als Ecole centrale (1798-1803) van het Leiedepartement, met een bibliotheek bestaande uit in beslag genomen West-Vlaamse abdijbibliotheken. In 1804 werd de Ecole Centrale opgeheven en de bibliotheek overgemaakt aan de stad Brugge, meteen de kiem van de huidige Openbare Bibliotheek. Nadien fungeerde de abdij nog als Lycée impérial (1808-1814), militair ziekenhuis en atheneum. In 1833 stelde het Brugse stadsbestuur de gebouwen ter beschikking van het heropgerichte bisdom Brugge. Op 1 oktober van dat jaar startte het eerste academiejaar voor de priesteropleidingen, die daar sindsdien bijna onafgebroken plaats vonden tot 2018. Ook Guido Gezelle was er seminarist (oktober 1850-juni 1854). Gezelle had er vele contacten met oud-leerlingen en leerkrachten. |
Datering | 1833 |
Links | [odis], [wikipedia] |