Om het welgelukken der candidatuur van onzen vriend Karel Deflou bij de kiezing voor briefwisselende leden die in November[1] plaats moet grijpen te verzekeren, ware het, mijns dunkens, een allerbest geschikt middel zoo die candidatuur door zooveel leden als maar mogelijk is voorgedragen werd. Op zijnen naam moet immers de aandacht der Academie gevestigd worden.
Verscheidene onzer collegas, als zijn Dr De Vos, Micheels, Hansen, Van Droogenbroeck, Coopman en Hiel, allen vrienden van Deflou, hebben mij beloofd dezes candidatuur bij te treden en waarschijnlijk zullen allen, te zamen met mij, ze voordragen.
Mag ik nu zulks ook van u verzoeken en u vragen een woordje ten gunste van Deflou bij den Heer pastoor Claeys en bij den Heer Van der Haeghen te spreken.
Woont gij de vergadering van Donderdag morgen bij?[2] Ik wenschte het. Dan alleen ga ik echter ook. Een woordje diesaangaande a.u.b. Indien gij er aan houdt - Voor wat mij aangaat ik hou er zeer aan en zou gelukkig zijn op uwe medewerking te mogen rekenen - dat Karel Deflou gelukke, dan ware het geraadzaam dat wij beiden deze vergadering bijwoonden om van de vrienden die daar zullen zijn des te gemakkelijker te verkrijgen dat zij zich bij het voordragen zijner candidatuur bij ons zouden aansluiten.