Het is mij onmogelijk morgen naar Gent te komen. Dat doet mij spijt. Maar word ik tot briefwisselend lid[1] der Taalkamer benoemd, dan zullen wij malkander spreken over hetgeen er ten voordeele der volksspraak aldaar kan gedaan worden, ofwel op den dag der 1ste zitting waar ik op komen mag, ofwel op eene bijeenkomst voor de Dietsche Biehalle, ofwel… te Alsemberg of te Kortrijk.
Op de 3de bladzijde van dit briefje heb ik eenige titels[2] van mijne schriften aangeteekend: in ‘t verdedigen mijner candidatuur kan u dat misschien van pas komen.
Draai om, a.u.b.p21. Reisje in Zwitserland (3 uitgaven: in 1872, 1874 en 1876)
2. Welluidendheid der Nederlandsche Taal. Leuven, 1873.
3. Volksspraak en Boeketaal. Brugge. 1876.
4. Cathechismus in de Moedertaal. Leuven, 1876.[3]
5. Eenige Regeltjes om den Vlaamschen studenten hunne moedertaal te leeren behoorlijk schrijven en uitspreken Leuven (2 uitgaven: in 1881 en 1883).[4]
6. De Taal van het godsdienstig Onderwijs. Leuven, 1884.
7. Nederduitsche Bloemlezing, 1ste deel. Mechelen[5] (2 uitgaven: in 1884 en 1886).
8. id id , 2de deel. (Onder pers: 300 bladzijden zijn afgedrukt)[6]
9. Voorts bijdragen over taal- en letterkunde in De Toekomst, School- en letterbode, Rond den Heerd, Loquela, ‘t Daghet, Katholiek Onderwijs, enz.