'T is een ... brugsch gedacht van my in die Taalkamer te willen brengen, ik die van kindsbeen af niets dan fransch en verdere vreemde spraken en nooit de moedertaal aangeleerd wierd. Nooit verder dan Rond den Heerd, zoo gy weet, heb ik deze beoefend, en wel eenvoudig genoeg; dus ken ik niets van deze hoog- neder- duitsche = geen dietsche = spraak
hoog en droog
eng en strengp2die, myns dunkens, geenszins noch met de wending der taal, noch met de meening van 't oud vlaamsch volk passen kan. Myne plaats ware weleer beter op de schoolbanken dan by de Meesterstafel, daar ik, om 't gebrek myner franschgezinde opvoeding, soms nog over myne onwetendheid der Vlaamsche taalkunst schamelen en jammeren moet! Doch indien gy, niettegenstaande dit, alsook HH. Nollet, vanderp3Haeghen en Gailliard, de meening hebt dat ik aldaar eenigszins dienstig kan zyn, 't zy zoo! En voor Uliedens hoogst vereerend maar onverdiend gedacht te mynen opzicht, zeg ik uit der herten dank!
Nu op uwen vriendelyken brief geantwoord - Er zyn twee werken die voor de Vlaemsche Bibliophilen by my te berde[1] liggen, twee oorkondenboeken te weten van Gentsche verdwenene godshuizen, dit van Ste Catelyne (Alijnsp4hospitaal) en dit van St Jan en Pauwels, gezeid Leugemiete[2] 'T zyn byna alle vlaamsche saarters[3] van de XIV tot de XVII eeuw, en vele zyn onder letterkundig betrek van groot belang. Voorwoord, aanteekeningen en woordenboek zullen in 't vlaamsch zyn. 'T een werk is byna klaar en zal dezen winter nog in druk komen zoo 't God belieft. 'T ander is tegen de gulden verjaardag der maatschappy be-p5sproken en zal dus maar in 89' 't licht zien.
Ziedaar al wat ik voor den oogenblik, onder betrek van vlaamsche geleerdheid, in myne tassche heb. 'T goedje zal mogelyks wel te licht wegen by de gewichtige en wyze Heeren der Taalkamer! Moest ik er ook in aanvaard zyn, 't ware zeker wel als Gezelle's gezel, als navorscher der oude en zuivere vlaamsche spraak, die by onze westlandsche bevolkingen beter dan elders is p6bewaard gebleven. Even als de middeleeuwsche kunst, is de destydige spraakwijze te lang misacht en bespot geweest. Waar beter dan in 't brugsch quartier zal men 't speur kunnen achterhalen der voorvaderlyke taal, der taal van Breydel en Artevelde, van Maerlant en Boendale, van Memlinc en van Eyck!
Meenen die Heeren in de Taalkamer zoo, ‘k sta dienst-
p7