Ik meen U aangenaam te zyn met U nog 3 exemplaren myner "Gedichten" op te stieren.
Jufvrouw Cordelia Vande Wiele heeft my om een geschreven, en daar ik de eer niet en heb heur te kennen en daar ze, zoo gezeyt, van U gekend is verzoek ik U vriendelyk er heur een van te beschikken.
Ik begin geweldig te verlangen U eens ter spraak te hebben.
Laat my eens weten als 't Taalkamer is, dan zal ik U te Gent te gemoet komen om te samen te noenmalen.
De alvearium is gelyk dood? 'k En hoor er niets van, niet meer als van 't verslag van Poperinghe of van 't Davidsfonds van Kortryk.
In Januari en Februari en zou ik niet geren op een ander vernachten, want dan liggen wy in de verzuchtingen der patriarken in afwachting van onzen numero tienp2Ik zeg U dat, omdat advokaat Verriest gezegd heeft dat hy my ging vragen om op een Davidsfondsvergadering te spreken.
Wat hebt ge gevonden van de beoordeelingen van Claeys en van Duclos?
'k Heb sedert lang aan verschillige tydschriften van geuzen, boeken gezonden ter beoordeeling maar 'k en hebbe nog niet vernomen dat er iets in gestaan heeft.
Ik verwacht dat de geuzen my geern klein zullen maken als ze maar en kunnen. Vooreerst omdat zy niet in staat zyn om het ware schoon te verstaan en daarby en byzonderlyk omdat sommigen in my eenen mededinger zullen zien voor den vyfjarigen pryskamp en vroeg of laat misschien voor de Taalkamer.
Zou 't zoo niet zyn? Want dunkt U? Ik ga maar stillekens voort met dichten my steunende bezonderlyk op uwe aanmoedigingen en op die van Van Droogenbroeck.
Ja! deze heeft my zyn Makamen en Ghazelen gezonden. Ik vind het byzonderp3kunstig, maar niet waarlyk schoon. 't Gaat te verre buiten ons manier van gevoelen en buiten onze opvatting van 't geen poesy heet. Het herinnert zoo wat de kunstgrepen der rederykers, en 't en raakt niet.
Vrouw en kinderkens zyn allen welvarend en groeten U met my.
'k Ben in deze dagen, veel by Gabrielleke geweest met myn gedachten en ik en zal U niet verduiken dat ik wat fier ben als ik denk dat ik ter heur gedachtenis een gedenkstuk heb mogen oprechten, dat langer zal staan als steen.
Tot ziens, dierbare Meester. Ik verlang om een praatje te doen met U. Komt eens!.... Al was 't maar tot over Gent, Doch liefst van al te mynent, by den flikkerenden heerd.