Den E.H. Gezelle
Ik wacht altyd met groote verduldigheid achter den vlaamschen Vexilla en Stabat[1] dien gy my beloofd hebt "alligte" te zenden, als ik U de laatste keer heb komen Gendag zeggen.
Alligte en is nog niet gekomen. 'K wenschte dat Alligte alligte kwame. Hoe eerder, hoe liever.
Wat dat die noot hiernevens aengaat op dat verhaal uit den "Bien public" en op zyne uitlegging die by sommigen nogal rap aanveerd is, zekerlyk als gy het goed vindt, zult gy ze wat breeder kunnen handelen.
Nu die noot is t'uwen dienste
Als gy uwen inhoudstafel van 't tweede jaarp2 van R.D.H. uitgeeft, (ziet Bladz. 253 Poperinghe-Omgang onderteekend A.D.B. Bl 255) wilt in plaats van A.D.B. stellen H.A.D.B.[2]
HA. DBadts.
Mr R.D.H.
”De naaldoog.”
Ik las overtyd eene nieuwe uitlegging van dit woord van den Goddelyken Zaligmaker: "Het is gemakkelyker dat een kemel door de oog eener naald dóórga, dan dat een ryke inga in het ryk der Hemelen" Matt. XIX.24."
Ziet hier deze nieuwe verklaring: "Er was, zegt men, te Jerusalem eene tolpoort die men de "naaldoog", heette. Zy was zoo smal en zoo leeg dat een geladen kemel er met vele moeite al kniebuigen kon doorgaan. Van toen al verstaat men zeer wel de juistheid der vergelyking tusschen den ryken, overmand van zyn geld en goed, die staat voor de deur des Hemels, en een kemel overlast van zynen vracht voor de "Naaldoogpoort"
Die uitlegging is nogal kunstig uiteen gedaan, maar wat te verre gezocht.
Inderdaad, of er ten tyde van Christus zulk eene poorte bestond, weet ik niet; en waarop dat steunt, ook niet; maar neemt het zoo, ik geloof nogthans niet dat Christus toen daarop zinspeelde of die plaats beduiden wilde. Onder ander hierom: Had de Goddelyke Zaligmaker van dien nauwen doorgang willen spreken, zou hy niet gezeid hebben gelyk by Mattheus XIX.24 staat: "... door de oog van eene naald, maar door de Poort van de p4"Naaldoog" door de "Naaldoogpoort" of nog liever door "de Naaldoog"
Nu, heeft die poort bestaan of bestaat zy, zou men niet eerder mogen zeggen dat het geweest is met te zinspelen op dat woord van den Goddelyken Meester dat men dien naam er aan gegeven heeft.
2° Wat aangaat die andere uitlegging van sommigen (waarvan de schryver ook spreekt) die om de gepastheid der vergekyking, door reep 't hebreeuwsch woord [3]גָּמָל (?) (kemel) (of liever, ’t grieksch κάμηλος (kemel) overstellen, ik geloof niet dat zy hun die moeite moeten doen van zoo de woorden of de beteekenis er van te willen wringen en plooijen naar hunnen zin, zoovele te meer dat men in spreekwoorden naar die zoodanige gepastheid tusschen de twee deelen der vergelyking dikwyls niet en kykt.
3°) Wat is er dan gemakkelyker dan hier de gewone uitlegging te volgen die aan de woorden hunne eigene beteekenis laat en in dat gezegde een oostersch spreekwoord ziet, gebruikt om eene stiefmoeijelyke zaak te bedieden? Dat spreekwoord moest ons niet verwonderen, om des wille Wy moeten wy niet verre loopen om ook zulke dingen te vinden Wy komen omtrent dezelfde spreuk in onze eigene tale tegen. p5Hoe dikwyls hebt gy niet gehoord: "Hy is door d'ooge van eene naalde gepasseerd"? om te zeggen: 't heeft nippende gegaan - er is groote vrees, - groot gevaar geweest, enz.
Zoo zegt men van iemand die met groote moeite iets bekomen of verkregen heeft, - met groote moeite in iets gelukt heeft: ’t is wel uitgevallen maar "Hy is door d'oog van eene naald gepasseerd"
Van iemand, die stond om een verlies te doen en die het ontkomen is;
Van iemand die stond om te verongelukken en die 't ontsnapt is; en nog meest van al, van iemand die eene groote ziekte doet, en voor dood uitgegeven is, waeraan er menselyk gesproken niets meer te doen is, als Hy buiten alle verwachting er deure komt zegt men niet: Hy is door de oog van eene naald gepasseerd"?
Dus (1) In afwachting van gegrondere uitleggingen op dezen tekst - - houden wy ons aan ons laatste gedacht.
(1)
(1) Ik weet niet beter of Card. Wizeman in zyne werken van Exégèse spreekt ook onder ander van dit spreekwoord.
(2) Per foramen acus[4] Matt. XIX.24 cf Marc X.25
by Matt. zonder bepaling "oog eener naald"
by Marc. met bepaling "oog der naald" (in ’t grieksch) ongetwyfeld in den zelfden zin als by Matt.p6H A. De Badts
voir "Bien public" 10 avril 1868 Pag. 2 Col. 1[5] onder
Voici, d'après un article de M. l'abbé Corblet, dans la dernière livraison de la Revue de l'art chrétien[6] un nouvel éclaircissement d'une des paroles de Notre Seigneur.
"On connaît cette affirmation de l'évangile, qu'il est plus difficile à un riche d'entrer dans le royaume des cieux qu'à un chameau à passer par le trou d'une aiguille. On considérait cette maxime comme une hyperbole du style oriental, et quelques commentateurs ; pour donner plus de justesse à la comparaison traduisent par câble le mot hébreu qui signifie également chameau.
Or voici qu'un voyageur vient de découvrir qu'il y avait à Jerusalem une porte de douane qu'on appelait le Trou de l'aiguille; elle était si étroite et si basse, qu'un chameau chargé de marchandises ne pouvait y passer à grand peine qu'en fléchissant les genoux. On comprend dès-lors la parfaite justesse de la comparaison entre le riche, encombré de ses biens temporels, en face de la porte des cieux, et un chameau surchargé de ses bagages, devant la porte du trou de l'aiguille."