Dank u over uwen brief[1] hij heeft mij deugd gedaan, hoewel ik mij om Dr. Nolet d. B. v. S. (lees de Beeste van Stronteghem)[2] weinig bekommere. Ik dacht eerst dat het een van die huiselijke dieren was die men eene incongruiteit afleert met hun de snuit eens deftig in hun vuil te duwen; maar nu zie ik dat het eene van die wilde is die, zich vastgegrepen voelende, abominabel aan 't stinken gaan om los te geraken; maar ik houd het met de tang en laat het nog niet schieten (schijten wel).
Het Kortrijksch handschrift[3] waarvan melding in uwen brief, zal ik u zenden, maar 'k moet het nog eerst zoeken.
Gij zegt dat gij particularist zijt; ik heb er niets tegen; maar ik verzoek u, in openbare discussie, de questie te p2verdedigen gelijk ik doe, te weten, staande houden dat alle dialecten maar eene nederlandsche taal uitmaken, en allen recht hebben om in de algemeene schrijvende taal binnengelaten te worden met hunne beste woorden en wendingen. Het was het gedacht van Dr. Snellaert, en t is 't gedacht nog van velen, ook in 't Noorden.